Boeken / Fictie

En voort ging de jeugd, de verrotting tegemoet

recensie: Tomas Lieske - Een ijzersterke jeugd

Er zijn boeken waarvan je als lezer niet weet wat je er nu precies van moet vinden. Ze zijn ongrijpbaar en soms onbegrijpelijk; je neemt je voor ze snel weer eens te lezen om een definitief oordeel te vellen, maar van die herlezing komt het zelden. Een ijzersterke jeugd van Tomas Lieske is zo’n boek.

Wie de voorkant van een ijzersterke jeugd ziet, zou kunnen vermoeden dat Lieske de tijd rijp achtte om zijn jeugd te boek te stellen. De foto op de voorkant is echter niet afkomstig uit het privé-archief van de auteur, maar uit het oeuvre van de beroemde Duitse portretfotograaf August Sander. De treurnis die uit de gezichten op die foto spreekt, maakt duidelijk dat we hier helemaal niet te maken hebben met vrolijke jeugdherinneringen. Integendeel.

Op een dag wordt het stadje Lodron opgeschrikt door de komst van vier partijleden. De namen van die partijleden komt de lezer niet te weten, net zo min als de naam en de ideologie van de partij waarvan zij lid zijn. De vier partijleden zijn naar Lodron gekomen omdat er ‘verzoeken om hulp gekomen zijn’. De vier zijn genegen om die verzoeken te honoreren, mits er aan bepaalde voorwaarden voldaan wordt. Eén van de vier, die alleen met zijn bijnaam Dr. Schedel in het boek genoemd wordt, houdt een dagboek bij. Over de voorwaarden om naar Lodron af te zakken schrijft hij het volgende:

Wij hebben snel duidelijk gemaakt welk huis voor ons ontruimd diende te worden, hoe wij onze maaltijden geserveerd dienden te krijgen en welke leeftijd de bedienende meisjes moeten hebben.

Twee dagboeken
Het meisje dat door de dorpelingen wordt afgevaardigd om de vier heren te komen bedienen in dat huis, luistert naar de naam Augustine. Ook zij houdt een dagboek bij. De dagboekfragmenten van Dr. Schedel en Augustine vormen Een ijzersterke jeugd. Lieskes novelle beschrijft hoe twee fictieve personages uit een fictief Europees land (de namen in het boek doen sterk denken aan Hongarije) de opkomst van een fictieve fascistische partij beleven. Aan de ene kant is er het partijlid dat zich laat leiden door lust en machtswellust en aan de andere kant is er Augustine, nauwelijks de poppen ontwassen maar nu al een intrigante die haar prille seksualiteit voortdurend tracht uit te spelen.

Lieske schotelt de lezer wel erg veel narigheid voor: de opkomst van het fascisme, de dood van een klein jongetje, machts– en kindermisbruik, pesterijen, seksuele intimidatie. Bovendien zijn de twee dagboekschrijvers ieder op hun eigen manier zo naïef en volkomen walgelijk, dat je je nauwelijks kunt voorstellen dat het fraaie proza dat ze in hun dagboeken produceren, heeft kunnen ontkiemen in zulke verdorven breinen. En dit allemaal tegen de lieflijke achtergrond van een afgelegen bergstadje, waar de kippen over het erf scharrelen en de beekjes vol helder smeltwater in watervalletjes van de berg klateren.

Boodschap
Lieske schetst met zijn eigenzinnige, omfloerste schrijfstijl in dit boek een weinig fraai beeld van de mensheid. Niet alleen de fascistische politicus is een enorme hufter, maar ook het engelachtige dorpsmeisje met de blonde staarten is diep van binnen een loeder. Beiden worden zij geregeerd door de lust, die uiteindelijk alles kapot maakt. Alles, behalve het verhaal en de boodschap van de auteur. Hoe welluidend de volzinnen dan ook zijn, het is de treurige boodschap die nog een tijdje blijft nagalmen