Boeken / Fictie

Aan de hand van Tim Krabbé door een doolhof van geschiftheid

recensie: Tim Krabbé - Wij zijn maar wij zijn niet geschift

In een zwaar onderschat oeuvre van compacte, originele, bijzonder goed geconstrueerde en spannende romans past eigenlijk geen lijvige studie over een onderwerp waar al talloze lijvige studies over zijn verschenen. Toch is het Columbine-boek van Tim Krabbé een unieke prestatie.

Alles wat de wereld denkt te weten over Dylan Klebold en Eric Harris, de jongens die op 20 april 1999 op hun high school om zich heen begonnen te schieten, bestaat voor een groot deel uit halve waarheden en hele leugens. Klebold en Harris zijn iconen geworden van duizenden gepeste tieners over de hele wereld en voorbeelden voor tal van highschoolschutters na hen. In 2007, na een zoveelste shooting, begon Tim Krabbé zich te interesseren voor het fenomeen Columbine. Hij kwam erachter dat er beroemde documentaires, speelfilms, biografieën van nabestaanden en talloze internetsites en -fora over bestonden. Maar het ultieme Columbine-boek, de studie die feit en fictie zou kunnen scheiden en die de werkelijkheid overzichtelijk en nuchter zou kunnen presenteren, bestond niet. Dat ligt er dus nu, als het aan Krabbé ligt.

Volkomen van het pad
Krabbé moet met ijzeren volharding en precisie te werk zijn gegaan. Hij begint zijn boek bij het einde, de schietpartij zelf. Aan de hand van talloze bronnen, getuigenverklaringen en politiedossiers reconstrueerde hij de uren vóór en tijdens de schietpartij. Waar liepen de schutters heen, wat zeiden ze tegen elkaar, wie schoten ze dood en waarom. Na deze minutieuze reconstructie van de gruwelminuten die later zo gemythologiseerd werden, probeert Krabbé in de rest van het boek een antwoord te geven op de vraag: hoe hebben twee jongens, met genoeg vrienden en hobby’s om een vrolijke highschooltijd te beleven, onder de ogen van leraren, ouders en vrienden, zo van het pad kunnen raken?

Wij zijn maar wij zijn niet geschift (de titel verwijst naar een dagboekaantekening van Harris) beschrijft niet alleen. Het boek reflecteert ook op de talloze bronnen en de tegenstrijdigheden die in eerdere publicaties voorkomen. Zo zijn veel van de getuigenissen van de schietpartij zó met elkaar in tegenspraak dat ze bijna onbruikbaar zijn. Ook blijkt de publicatie van het dagboek van het bekendste slachtoffer (Rachel Scott, ‘het meisje dat “ja” zei’) een gefictionaliseerde weergave van de werkelijkheid te zijn ten faveure van de christelijke gemeenschap. En de verhouding tussen de schutters bleek in werkelijkheid volkomen anders dan tot nu toe altijd werd aangenomen. Die conclusie volgt in een slothoofdstuk, een orgelpunt waar Krabbé vanaf pagina 1 naartoe heeft gewerkt.

Waarom?
Het boek geeft blijk van de drang van de auteur om niets te missen, om volledig te zijn. Dat levert een wonderlijk eindresultaat op: een combinatie tussen studie, non-fictieroman en de beschrijving van de research ineen. Bovendien ziet Krabbé zichzelf genoodzaakt de chronologie van zijn vertelling regelmatig te doorbreken met vooruitwijzingen naar de uiteindelijke schietpartij en naar de tijd daarna. Af en toe herhaalt hij zichzelf, wat in dit uitzonderlijke geval juist vóór het boek pleit. Het is een fascinerend geheel, waarin je dóór moet, steeds verder. Alsof je een Krabbé-roman leest waarin alles op zijn plek valt. Dat gebeurt in de Columbine-zaak natuurlijk niet: niet alles is bekend en waar Krabbé aannames doet, benadrukt hij dat ook, om de scheiding tussen waarheid en vermoeden van waarheid nog maar eens te onderstrepen.

Het boek kent twee duidelijke hoofdrolspelers, Harris en Klebold, maar waaiert voortdurend uit naar de sfeer op school, de geschiedenis van enkele slachtoffers en de missers in Michael Moores Bowling for Columbine en Gus van Sants Elephant. Moore gebruikte de schietpartij als vehikel om zijn antiwapenlobby te ondersteunen, overigens zonder de nabestaanden hierover duidelijk te informeren. Van Sant beging de vaker gemaakte vergissing een homo-erotische verhouding tussen de daders te veronderstellen, een these die Krabbé overtuigend onderuit haalt. Alles staat in het teken van die ene vraag: waarom?

Ziekelijk zelfmedelijden
Die vraag beantwoordt Krabbé in zijn slothoofdstuk: de twee daders hadden volstrekt andere motieven voor de massamoord en de daaropvolgende zelfdoding, en vonden elkaar in het plan. Even indringend en onbegrijpelijk zijn de dagboekfragmenten van de twee, die Krabbé her en der citeert: twee ernstig gestoorde geesten vol ongerichte fantasieën van destructie en natuurlijke selectie schrijven teksten die bol staan van ziekelijk zelfmedelijden en waanzinnige filosofieën. Hoogtepunt (of dieptepunt) van die geschriften vormen de verhalen die de twee schrijven in de cursus ‘creative writing’: pagina’s van gruwelijke horror vol vooruitwijzingen naar de schietpartij, vruchten van de morbide fantasie van twee getiktelingen. Ze zijn nooit ter verantwoording geroepen.

Er is wel een en ander op Krabbés handelswijze aan te merken – zo baseert hij zich bijna uitsluitend op bestaande bronnen en ordent hij vooral hetgeen er al over Columbine bestaat – maar zijn systematische, precieze werkwijze is zelden vertoond. Die neemt eenieder die zich wil laten meevoeren aan de hand door het doolhof van de hoofden van Eric Harris en Dylan Klebold waaruit geen weg meer terug is. En dat is een ongelofelijke prestatie.