Boeken / Non-fictie

Voer voor filosofen

recensie: Theo de Boer en Peter Henk Steenhuis - Denken over dichten

.

In het lijvige Denken over dichten proberen filosoof Theo de Boer en journalist Peter Henk Steenhuis op een nuchtere vraag-en-antwoordmanier verbanden te leggen tussen poëzie en filosofie. Steenhuis als nieuwsgierige aangever en De Boer als terzakekundige afmaker. Want, zo stellen ze in het voorwoord, er is een wederkerige relatie tussen de poëzie en filosofie. ‘De filosoof plaatst wat de dichter hem laat zien in een horizon en probeert een raamwerk bewust te maken.’

Nog ingewikkelder


Verdeeld over verschillende thematische hoofdstukken als Liefde, Het Niets, Leven en dood worden een aantal verzen van dichters als Kopland, Rilke, Vondel en Celan onder de loep genomen. Een wat beknopte selectie, want de echt ‘moeilijke’ dichters zijn achterwege gelaten. Er wordt verwezen naar de klassieken – met opvallend veel christelijke bronnen – en naar de filosofen uit de negentiende en twintigste eeuw. Dat is een interessante manier om de dichtkunst te belichten, die echter tegelijk het risico heeft de materie nog ingewikkelder te maken dan zij al is. Goethe, dichtervorst uit Duitsland, schreef in 1829: ‘De kunst moet onafhankelijk zijn van de filosofie, zij heeft door de vrije ontplooiing van natuurlijke menselijke krachten altijd het beste gedijd.’

‘Pöezie is een daad’, dichtte Remco Campert en volgens Willem Kloos is zij ‘de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie’. Wat zoveel wil zeggen als: de dichter dicht en de lezer leest. De lezer ondergaat en kijkt daarbij naar zijn eigen horizon. Die allerindividueelste emotie laat niet altijd ruimte voor interpretatie en duiding van een gedicht of van de dichter. De woorden zouden het moeten doen, niet de mogelijke betekenis of de achtergronden.

Het totale wegcijferen

Maar de auteurs van Denken over dichten hebben zich tot taak gesteld de filosofische interpretatie aan te gaan. Bijvoorbeeld met dit gedicht van Rutger Kopland:

Ga nu maar liggen liefste in de tuin,
de lege plekken in het hoge gras, ik heb
altijd gewild dat ik dat was, een lege
plek voor iemand, om te blijven.

Een prachtig liefdesgedicht, met een mooi ritme en een goed gebruikt enjambement. De verbeelding van de lege plek in het hoge gras maakt het verlangen naar de ander en de liefdevolle geborgenheid haast tastbaar. Vooral de komma in de laatste regel doet veel en laat in het midden of de spreker of de aangesprokene degene is die zal blijven. Maar, zegt de filosoof, dit gedicht is ook een directe verbeelding van het totale wegcijferen.

Je zou kunnen zeggen dat de ik-figuur naar een vroege, bijna prenatale geborgenheid verlangt. De symbiotische relatie uit de allervroegste kindertijd waarin het kind niets en de moeder alles is. Dus de ik-figuur als een onvolwassen iemand die het symbiotische stadium nooit te boven is gekomen.

Gelukkig zegt De Boer in de volgende alinea dat zijn ‘raamwerk’ een manier is waarop je dit gedicht kúnt interpreteren. Het hoeft dus niet, je kunt ook eenvoudig blijven denken aan de allergrootste liefde van je leven. De gespreksvorm tussen de filosoof en de journalist biedt een respectvol platform voor overdenking. Dat is voor filosofen een aardige mogelijkheid om hun licht te laten schijnen over de symbolische taal van de dichter en voor de poëzieliefhebber een van de vele handreikingen­ eens verder te kijken dan die eigen individuele emotie. Als daar behoefte aan is.

Meer dan ondergaan

Denken over dichten is een mooie uitgave. Nu eens niet een bloemlezing naar thema of de persoonlijke canon van een deskundige, maar een naslagwerk voor lezers die van de dichtkunst meer willen dan slechts het ondergaan. En de filosofie blijkt vele nieuwe invalshoeken te kunnen laten zien. Weldadig geïllustreerd met ondersteunend en ook suggestief beeldmateriaal. Een register ontbreekt echter en dat is een groot gemis in een boekwerk met zo veel verwijzingen.