Boeken / Fictie

Pleidooi voor sprakeloosheid

recensie: Stefan Hertmans - Het zwijgen van de tragedie

.

Het is ronduit een feest voor de lezer om door een veelzijdig en begenadigd schrijver als Hertmans meegenomen te worden op een tocht langs de doorwerking van het Griekse spreken in de tragedies in het denken over sprakeloosheid en onmondigheid bij negentiende-eeuwse romantici zoals Hölderlin en hun twintigste-eeuwse erfgenamen zoals Celan.

Sprakeloosheid

“Verlichting is de bevrijding van de mens uit zijn zelfverschuldigde onmondigheid.” Dat zijn de bekende woorden waarmee Immanuel Kant zijn opstel Wat is Verlichting? opende. Diens centrale leus voor de Verlichting, ‘Heb de moed je eigen verstand te gebruiken’, is nog bekender. Tegen dit Verlichtingsoptimisme in, laat Hertmans echter zien dat sprakeloosheid en onmondigheid bij de mens niet alleen het gevolg zijn van een gebrek aan moed om te denken. Na Kant, in de vruchtbare periode van de Romantiek en hun navolgers, staan er denkers en dichters op voor wie het verwerven van kennis het probleem van zwijgen en onmondigheid niet oplost, maar juist oproept. Hertmans schrijft: ‘Het resultaat van deze utopische waan [van de Verlichting, GJH] – dat we de wereld zouden kunnen doorgronden en kennen als een gesloten systeem, zoals dat ons op school werd beloofd – blijkt heel wat introverte zielen op zichzelf te hebben teruggeworpen.’

In de ervaring van deze ‘introverte zielen’ laat de werkelijkheid zich niet in een talige ordening vangen. Zo ontstaat de paradox van grote woordkunstenaars die in hun gedichten snakken en reiken naar een woordeloosheid die de taal tot zwijgen brengt. Het werk van deze dichters is hermetisch te noemen. Het is ontoegankelijk, maar op een andere manier dan het hermetisme uit eerdere eeuwen. Toen was hermetisme vooral een spel, een ‘alchemie met woorden’, maar vanaf de negentiende eeuw wordt hermetisme ook een manier om met ’tragisch gestotterde ‘on-zin” de wereldervaring van de romantici te verwoorden. Nietsbetekenende woorden, zoals Pallaksch dat Hölderlin op het eind van zijn leven zijn bezoekers toevoegde ‘als hij eigenlijk wilde zwijgen’, worden volgens Hertmans, ‘een existentieel litteken, een manier om voelbaar te maken wat niet anders, vooral niet eenduidig gezegd kon worden’.

Ironie

In de essays die in deze bundel bijeengebracht zijn, behandelt Hertmans niet alleen het probleem van de onmondigheid in de Romantiek, maar geeft hij ook een reeks belangwekkende overwegingen bij tragedies van Empedocles en Sophocles en houdt hij een scherp exposé over de verhouding tussen de ernstige romantische ironie die hij confronteert met de meer lichtvoetige, en in Hertmans’ ogen oppervlakkige postmoderne ironie. Elk van deze essays zijn zeer lezenswaard: ze zijn niet alleen prachtig geschreven, maar ook diepgravend. Hertmans weet op indrukwekkende wijze de inzichten van vele hedendaagse (veelal Franse) denkers in zijn betoog te incorporeren.


Het langste essay, dat bestaat uit de aantekeningen bij de voorbereiding van Hertmans’ toneelversie van de Antigone, bevat intrigerende observaties over deze tragedie en haar relevantie voor ons eigen begrip van de wereld. Tegelijkertijd maken ze Hertmans’ eigen positie duidelijk. Zijn lezing van Sophocles’ werk is door en door beïnvloed door denkers zoals Lacan, voor wie Antigone de enige, echte held van het stuk is. Maar is dit wel waar?

Geluk

Antigone bestaat alleen maar bij de gratie van de andere figuren zoals Ismene en Kreon en bij de gratie van het plot van de tragedie waartoe zij behoren. Het is dan ook niet bij voorbaat duidelijk wie hier degene is die de toeschouwer zou willen omhelzen. De één zal de voorkeur geven aan de burgerlijkheid van Ismene die temidden van de aanstaande strijd tussen Antigone en Kreon vooral pleit voor terughoudendheid om escalatie te voorkomen. De ander prefereert de ‘heteronomie’ van Kreon die, wat men er ook allemaal van vindt, hem in ieder geval in staat stelt te veranderen en om tot een ander inzicht te komen – wat is er menselijker dan zo’n verandering? Weer anderen zullen de waanzinnige koppigheid van Antigone omhelzen die zich op geen enkele manier laat beïnvloeden door omstandigheden. De mogelijkheid van deze vele voorkeuren laat Hertmans niet open. Voor hem kan alleen Antigone het hoogste vertegenwoordigen. Zoals hij schrijft: ‘Grote literatuur maakt de verbeelding van een samenleving altijd neurotischer, omdat ze de gevoeligste zenuw raakt – die van de angst voor verlies van geluk.’ Maar, zo zou de kritische lezer kunnen opmerken, geluk is ook iets teers dat wellicht beschermwaardig is en misschien niet zomaar met de hooghartigheid en eigengereidheid van een Antigone met voeten mag worden getreden.

Bij deze kleine kritische noot moet meteen het volgende worden opgemerkt. Het feit alleen al dat de essays dergelijke vragen oproepen en de lezer zo tot denken stemmen, laat het eminente belang van deze bundel zien. Hertmans heeft met het zwijgen van de tragedie een belangrijk thema aangesneden dat met het verschijnen van deze bundel nog lang niet uitgeput is. Het ongezegde, het zwijgen en de stilte heeft de afgelopen twee eeuwen een zeer grote rol in filosofie, literatuur en poëzie gespeeld. Het is voor de lezer te hopen dat Hertmans nog vaker op deze onderwerpen in zal gaan.