Boeken / Fictie

Hoe ruikt een oorlogstrauma?

recensie: Sérgio do Carmo - De geur van Ultramar

.

Drie mannen, drie generaties. Ieder getraumatiseerd door hun eigen oorlog, en hun familie’s met hen. In De Geur van Ultramar beschrijft Sérgio do Carmo het leven van de Portugese Armando, Miguel en Alexandre.

Dit familiedrama wordt overheerst door wanhoop. Het Portugese gezin is in de jaren zeventig uit het door de Salazar-dictatuur geteisterde vaderland vertrokken naar Nederland. Alle ellende die vader in de guerrillaoorlog in Angola heeft doorgemaakt,  hangt als een donkere wolk boven het familiegeluk. De komst naar Nederland verandert hier niets aan. Miguel terroriseert zijn gezin. Hij sluit zich steeds meer af voor zijn vrouw en kinderen en kan alleen nog maar praten met zijn vader.

De lezer wordt omvergeworpen met bloedige oorlogbeschrijvingen en levensfilosofieën over de liefde, uitgedrukt in analogieën van waterdruppels en mitrailleurschoten:

Ik heb de geboorte van de liefde nog meegemaakt, maar in de wieg van mijn verlangen is de baby teruggevonden in een plas bloed. In stukken gehakt door machetes. Ik sluit mijn ogen en hoor de zweepslagen die de regen en harde wind samen maken. Ik open mijn ogen en zie de inktzwarte wolken aan de hemel die mijn wereld omsingelen en bedreigen. Langzaam verdrink ik door de regen die met bakken tegelijk in mijn hart valt.

Wanhoop
De beschrijvingen zijn hier en daar treffend, echter door de vele poëtische bomen is het bos soms niet meer te zien. Het boek sleept zich voort als een aaneenschakeling van liefdeskwelling en wanhoop van de hoofdpersoon. Je haat hem voor wat hij de mensen die hem liefhebben aandoet. Een agressieve man, die, als er iets positiefs te zeggen is, toch altijd een negatieve trap na geeft. Vooral de relatie met zijn zoon Alexandre is problematisch. Als de zoon – een evenbeeld van zijn vader – besluit met het Nederlandse leger naar Afghanistan te gaan, escaleert de situatie. 

De stijl die Do Carmo gebruikt om de posttraumatische stress van de hoofdpersoon uit te drukken, brengt de lezer menigmaal tot huiveren. Tijden zijn in elkaar verstrengeld. De schrijver maakt thematische en stilistische bruggetjes waarmee hij de alinea’s uit verschillende tijden met elkaar verbindt. Op het ene moment bevindt Miguel zich in een Angolees hutje waar hij de hand van een stervende vrouw vasthoudt die is verkracht en waarvan de voeten zijn afgehakt, een zin later zit met zijn gezin aan tafel voor het avondeten.

Gruweldaden
De oorlogschetsen zijn aangrijpend. De strijd is bruut, maar Do Carmo doet de lezer beseffen dat het niet enkel is wat mensen in een oorlog meemaken, dat ze breekt. Veel meer zijn het de gruweldaden die normale mensen elkaar aandoen om te overleven, die je gechoqueerd achterlaten: 

Ik kijk hem verbouwereerd aan. ‘Weet u dan waar hij vandaan schiet?’ ‘Daar komen we zo wel achter.’ Hij draait zich om naar een soldaat achter ons. ‘Malagueta, ren naar die grote boom daar.’ De jonge knul – net twee dagen geleden uit Luanda overgekomen – kijkt hem lijkbleek aan, alhoewel ik rottere lijken heb gezien die er gelukkiger en kleuriger uitzagen. ‘Dit wordt mijn dood.’ ‘Dit wordt zijn dood.’ ‘Niet als hij hard genoeg rent.’

Door de gebeurtenissen uit het verleden te vervlechten met het heden, beschrijft Sérgio do Carmo wat de herinnering betekent voor een getraumatiseerd man. Buiten dat de schrijver een mooi plaatje schetst van een vergeten deel van de Europese geschiedenis, doet het overgefilosofeer een beetje denken aan dat van Paulo Coelho. Deze roman mist echter de spanningsboog uit de boeken van de wijsbegerige Braziliaan.