Boeken / Fictie

De enige reëel visceralist overleed in 2003

recensie: Roberto Bolaño (vert. Aline Glastra van Loon) - De wilde detectives

 is de nieuwste lijder aan dit Vincent van Gogh–syndroom: hoe veel en goed hij ook schreef, pas sinds zijn overlijden in 2003 wordt hij gerekend tot de groten van de hedendaagse literatuur.

Wat is dat toch met sommige schrijvers? Bij leven schrijven ze duizenden pagina’s, treden op, worden vertaald en verfilmd, en dat alles in het windstiltegebied dat literatuur voor veel mensen is. Zijn ze echter dood, dan worden zelfs verfrommelde boodschappenlijstjes als kostbare manuscripten verhandeld. Roberto Bolaño

De Bolaño–manie houdt de literaire wereld in zijn greep. Met zijn postuum gepubliceerde roman 2666 (twee kilo schoon aan de haak) houdt de schrijver bovendien vele literatuurwetenschappers bezig; het boek staat bol van de verwijzingen naar andere literaire werken. In 1998 schreef Bolaño De wilde detectives, een boek dat zich laat vergelijken met 2666. Uitgeverij Meulenhoff begreep dat je van een kip die gouden eieren legt ook de scharrelexemplaren op de markt moet brengen, fabriceerde razendsnel een tweede druk, voorzag de roman van een nieuwe titel en legde hem in de boekwinkel naast het elfhonderd pagina’s tellende wondertje. ‘Van de auteur van de internationale bestseller 2666‘–sticker erop en laat de kassa’s maar rinkelen.

Verdwaald in verheven ideeën
De wilde detectives handelt volgens de achterflap over ’twee hedendaagse don quichotes, de Mexicaanse dichters Arturo Belano en Ulises Lima’. Dat is slechts ten dele waar. Meer nog valt in het eerste deel van het boek de ongelooflijke veelheid aan personages op. De verteller in dit eerste luik is Juan García Madero, een jonge rechtenstudent met verheven ideeën over literatuur en de poëzie. Deze García Madero zoekt aansluiting bij een groep dichters die zich reëel visceralisten noemt. García Madero wil niets liever dan óók een reëel visceralist worden en sluit zich aan bij de groep rond Belano en Lima. Er is maar weinig tijd om te schrijven: er moet geneukt worden, en gezopen en gerookt en zoveel mogelijk drugs geconsumeerd. En dat allemaal met zo’n intensiteit dat Herman Brood (nog een kunstenaar wiens dood hem geen windeieren legde) er van zou hebben staan te kijken. Zo af en toe schrijft er iemand een gedicht, nog sporadischer wordt er een schrijfseltje van de groep in een tijdschrift gepubliceerd.

In het tweede deel slaagt Bolaño er in nog veel meer personages in zijn verhaal te proppen. Door het optekenen van getuigenverslagen van de reizen van Belano en Lima, wordt het verhaal van die laatsten verteld vanuit ieder denkbaar perspectief. En dat komt de hoofdpersonen niet ten goede. Kun je je in de eerste helft van het boek nog laten meeslepen door het vuur waarmee die jonge naïevelingen zich verliezen in hun literaire ambities, in het tweede deel wordt pijnlijk duidelijk dat we hier met twee kinderachtige en bovendien niet al te getalenteerde dichtertjes te maken hebben, luchtkastelenbouwers met een grote overredingskracht en te veel energie.

Genie zonder teugels
Om een roman als De wilde detectives te schrijven moet je waarschijnlijk geniaal zijn. De wijze waarop Belano en Lima en ook García Madero liefdevol en toch met ironie beschreven worden, doet vermoeden dat Bolaño een groot schrijver was. Geniën willen zich echter nog wel eens vergalopperen en het lijkt alsof Bolaño hier de teugels iets te veel heeft laten vieren. De eindeloze dialogen, de woeste beschrijvingen van wéér een sekspartij, wéér een doorwaakte nacht, wéér een discussie over negentiende–eeuwse Franse dichters; het is wat veel van het briljante. Doseren is een van de weinige woorden die niet in Bolaño’s vocabulaire voorkomen.

De figuur Bolaño neemt inmiddels mythische proporties aan. Zijn dood is omgeven door raadsels en complottheorieën. Hij is het soort fantoom geworden dat de jongens in het boek najagen, de reëel visceralist die hun voorbeeld had kunnen zijn.