Boeken / Fictie

Voor galg en rad

recensie: Rajesh Parameswaran (vert. Adriaan Krabbendam) - Ik ben een beul

Genialiteit grenst aan waanzin, is het adagium. De van oorsprong Indiase Rajesh Parameswaran laat in zijn debuutroman een beetje van beide zien.

Met Ik ben een beul levert Parameswaran, die al vroeg in zijn jeugd naar Amerika verhuisde en daar rechten studeerde, negen korte verhalen. De ondertitel ‘Liefdesverhalen’ is daarbij onwaarschijnlijk toepasselijk. Die liefde varieert van de compassie van een beul voor zijn ter dood veroordeelde gevangene tot een affaire die een wig drijft tussen de succesvolle art director Bibhutibhushan Mallik en zijn regisseur. Dergelijke inheemse namen verraden Parameswarans afkomst en verlenen de bundel bovendien een exotisch tintje.

Bloemetjes en bijtjes

Het eerste verhaal in de bundel, over een Bengaalse Ming die zijn eigen kracht niet kent, waardoor de tijger zijn verzorger doodt, is meteen het best.

Ik beet hem – één keer maar – en toen liep ik weg, alles in een oogwenk. Ik kon niet geloven wat ik zag. Een paar seconden geleden stond Kitch nog gezond en wel overeind en was ik zo blij hem te zien, en nu lag hij daar op de grond terwijl er bloed uit zijn mond stroomde door iets wat ik gedaan had.

Wat volgt is een verhaal vanuit het perspectief van de tijger over zijn schuldgevoel, een ontsnapping uit de dierentuin en een herhaling van zetten wanneer hij een baby oppakt en daarbij doodbijt. De vreemde mengeling van naïviteit en bloedlust maken het verhaal tot een geloofwaardig en sympathiek geheel. Die combinatie tussen liefde en geweld, beiden zulke krachtige menselijke driften , komt in alle verhalen terug.

Mens en dier

Een van de kenmerken van een goede schrijver is veelzijdigheid, een eigenschap die aan veel verhalenbundels ontbreekt. Parameswaran toont zich echter een begenadigd verteller die afwisselt in perspectief en vorm en daar duidelijk plezier in heeft. ‘Het is fantastisch dat ik als schrijver van fictie alles kan verzinnen,’ zei hij eens. ‘Ik probeer er maximaal gebruik van te maken.’ Behalve de voornoemde Bengaalse Ming zijn hoofdrollen weggelegd voor onder andere olifanten en buitenaardse wezens. Ieder van hen heeft een geloofwaardige eigen stem. Parameswarans andere speerpunt is galgenhumor, hetgeen niet tot de verbazing zal strekken in een bundel met deze titel.

Niet alle experimenten pakken even goed uit, zoals in ‘Olifanten in gevangenschap’, een verhaal dat grotendeels in voetnoten geschreven is. Of in ‘Verslag van Agent 97-4702’, waarin een geheim agent zonder veel karakter verslag doet van een Big Brother-achtige operatie, vol door ‘[red.]’ geschrapte passages: ‘Ik geloof dat het buitenlands was, maar of [red.], of [red.], of iets anders, daar ben ik niet zeker van.’  Parameswaran heeft laten weten inmiddels met een roman bezig te zijn, over een groep verschoppelingen die het afval van een stad verwerken. Hoe de wijzer tussen genialiteit en waanzin daar zal uitslaan zal de tijd ons leren.