Boeken / Non-fictie

‘Ik wil niet schrijven wat me niet verbaast’

recensie: De Cahiers van Paul Valéry

Geloof het of niet maar een half uurtje voordat de gemiddelde monnik zijn bed uit komt, was Paul Valéry (1871-1945) gewoonlijk reeds uit de veren om enkele uren lang ‘entre la lampe et le soleil’ in zijn cahiers te schrijven.

Dit strakke levensritme hield Valéry vol vanaf 1892 – het jaar waarin hij in een hevige crisis belandde vanwege een onbeantwoorde liefde – tot aan zijn dood in 1945. Met als resultaat een duizelingwekkende hoeveelheid aantekeningen die gezamenlijk maar liefst zo’n 30.000 pagina’s in beslag nemen. Een heel leven van denken en schrijven is erin uitgetekend in al zijn weerbarstige onvoltooidheid. Maarten van Buuren heeft nu uit deze Cahiers de rubrieken Kunst en esthetica, Poetica, en Geheugen op uitstekende wijze vertaald en ze van een verhelderende inleiding voorzien.

Geen gewoon dagboek

Wie Valérys Cahiers begint te lezen, begrijpt onmiddellijk waarom ze niet veel gelezen worden. Het is geen gewoon dagboek vol persoonlijke ontboezemingen, maar een verzameling complexe ideeën die ingewikkeld en fragmentarisch zijn en elk moment hoge eisen aan het bevattingsvermogen stellen. Het zou ook nogal naïef zijn om te denken dat ideeën – die gedurende tientallen jaren ontwikkeld zijn – in een paar dagen tijd doorgrond kunnen worden.

~

Voor iedereen die zich intensief met kunst bezighoudt, zullen Valérys aantekeningen echter een bron van plezier zijn. Ze zetten je aan het denken en stimuleren je de fragmentarische ideeën erin tot een coherent geheel om te smelten. Boven alles wordt je als lezer aan het werk gezet en dat is in dit geval in het geheel geen straf: het is een voorrecht om mee te denken met een uiterst veelzijdige en originele denker als Valéry.

Het maken is het hoofddoel

Wie denkt dat de schrijver het vooral moet hebben van de goddelijk inspiratie die hem toevalt, vindt Valéry op zijn weg. “Geïnspireerden,” stelt hij, “willen een kanon afvuren zonder zich te bekommeren om het te richten.” Zo’n in het wilde weg afgevuurd schot sorteert wellicht de nodige opschudding, maar daar blijft het dan ook bij. Er wordt geen doel getroffen, en niemand raakt gewond. Een losse flodder.

Voor Valéry is schrijven vergelijkbaar met wiskunde. De creativiteit van de schrijver komt niet zozeer voort uit zijn eigen ideeën en originaliteit, maar is veeleer gelegen in de structuur die hem dwingt om tot zelfinzicht te komen. “De echte schrijver,” zo stelt Valéry, “is iemand die niet uit zijn woorden komt. En ze dus zoekt. En al zoekend betere vindt.” Valéry wil niets schrijven dat hem zelf niet verbaast en dat hem in zekere zin niet vreemd is.

De activiteit van het zoeken is daarom cruciaal. Het schrijven is een langdurig proces en niet de neerslag van een avondje naar de sterren staren. Voor hem is dit schrijfproces een doel op zichzelf, aangezien de schrijver op dat moment mogelijkheden in zichzelf ontdekt die hij nog niet verwerkelijkt heeft en die hij alsnog tot bloei kan laten komen. “Het maken is, wat mij betreft,” zegt Valéry, “het werk, het hoofddoel, want het afgeronde kunstwerk is niets anders dan andermans werk.” Dat is waarschijnlijk ook de reden waarom Valéry er nooit in geslaagd is zijn Cahiers – dat gerust als zijn magnum opus beschouwd kan worden – te voltooien en uit te geven.

~

Zodra het kunstwerk af is, is het niet langer het eigendom van de schrijver. Het kunstwerk heeft voor de schrijver zijn functie verloren, net zoals de schrijver niet langer van belang is voor het kunstwerk. “Een heel mooi kunstwerk,” aldus Valéry, “richt zijn maker te gronde. Het is niet langer zijn eigendom. Het staat iedereen ter beschikking. Het verslindt zijn vader – Die was niet meer dan een middel. Het zuigt hem leeg.”

De macht van de afwezigheid

Valérys ideeën over het denken en het geheugen zijn nauw verbonden met zijn opvattingen over kunst. Zoals de kunstenaar tijdens het maken nieuwe gebieden in zichzelf ontdekt en zich dus wezenlijk over zichzelf buigt, zo kijkt ieder mens op zichzelf neer, treft daarin de resten van zijn voorbije leven aan en brengt daarmee zijn huidige denken tot stand. Zo vormt het niet-nieuwe, het niet aanwezige de bron voor het nieuwe, het net ontstane.

Het denken is volgens Valéry een wisselwerking tussen geheugen en bewustzijn. In het geheugen ligt de stof voor het denken opgeslagen, het bewustzijn brengt er vervolgens ordening in aan. De geest bestaat dus als opslagplaats (het geheugen) en als activiteit (het bewustzijn), deze twee zijn wezenlijk op elkaar betrokken en kunnen niet zonder elkaar. Het bewustzijn heeft het geheugen nodig om inhoud te verkrijgen, terwijl het geheugen het bewustzijn nodig heeft om structuur en betekenis te krijgen.

In een aantekening uit 1923 schrijft Valéry: “Beeld van de herinnering – een vuur of lamp die blijft branden nadat hout of olie is verteerd. Vlam die de brandstof overleeft.” In dit licht moet de, in eerste instantie wat raadselachtige titel van deze bundel – De macht van de afwezigheid – waarschijnlijk begrepen worden. Terwijl het verleden zelf afwezig is, oefent het – in de vorm van uit elkaar gehaalde eenheden – door middel van het geheugen een ongekende invloed uit op het heden.

De persoonlijkheid

In Valérys Cahiers wordt de lezer niet gespaard; wie desondanks stug doorleest zal ruimschoots beloond worden voor de vereiste inspanningen. In Valérys notities ontpopt zich namelijk een uiterst interessant idee over de menselijke persoonlijkheid als een dynamische ontwikkeling. De mens heeft geen statische identiteit maar brengt zichzelf voortdurend opnieuw tot stand. Of zoals Valéry het zegt: “waar identiteit optreedt is de geest afwezig.”

Valéry slaagt erin – net zoals filosofen als Søren Kierkegaard – om aan te geven wat ervoor zorgt dat iemand op zijn tachtigste nog steeds als dezelfde persoon beschouwd wordt als degene die hij op zijn tiende was, terwijl hij toch een geheel ander mens is geworden.