Boeken / Fictie

In de ban van de bloem

recensie: Novalis - De blauwe bloem

Novalis, pseudoniem van Georg Friedrich Philipp Freiherr von Hardenberg (1772-1801), kennen we vooral als dichter, en dat dan weer van de zeer romantische soort, zodat hij ook zoals het hoort in die kringen voortijdig stierf, onder achterlating van een onvoltooide roman, die nu in het Nederlands is vertaald. Een boek voor de echte liefhebbers, waar geen enkel normaal mens in voorkomt.

Heinrich von Ofterdingen heet het werk, naar de romantische held, maar de vertaler moest daar natuurlijk weer iets anders van maken, omdat Nederlandse vertalers nooit redeneren: die man heeft na lang nadenken een titel gekozen, dus laat ik dat respecteren, maar altijd denken dat ze het beter kunnen. De blauwe bloem die uiteindelijk op de Nederlandse editie werd geplakt is een motief dat vaker bij Novalis voorkomt, dat weer wel. In dit werk speelt hij zelfs een doorslaggevende rol, als een soort van graal, in ieder geval iets waar hevig naar wordt verlangd, ook alweer zo romantisch als maar kan. Dat blijft voorlopig even zo, vrees ik, met die romantiek. Slechts het eerste en een aanzet tot het tweede deel maakte Novalis af. Het eerste heet De verwachting en het moet gezegd: dat is een redelijk adequate overzetting van het origineel. Zo kan het dus ook. Dit deel was het enige dat in 1802 in de eerste druk werd opgenomen, De vervulling kwam – voor zover af – er later bij.

‘Apotheose van de poëzie’

Het is zoals gezegd een typisch romantisch boek, vol dromen, vreemdelingen die mooie verhalen vertellen, edele vrouwen, een kluizenaar, sprookjes en wat niet al, inclusief liederen waarin deze of gene bij gelegenheid uitbarst. Het is dat het de vorm heeft van een roman, anders zou je het zomaar poëzie kunnen noemen. Novalis noemde het boek zelf de ‘apotheose van de poëzie’. Romantische poëzie dan, waarin de dichter op zoek gaat naar eenheid met de natuur, daartoe aangezet door driften die hij zelf ook niet goed begrijpen kan.

Het verhaal speelt in een soort gedroomde middeleeuwen, bij Novalis niet duister maar mooi. Zijn held vond hij in een middeleeuwse sage, dat kon er ook nog wel bij. Een inspiratie was Goethe en dan met name diens Wilhelm Meister, naast andere Duitse tijdgenoten – Novalis was eerst een grote fan van Goethe, maar werd steeds kritischer, wat voor een Romanticus natuurlijk niet zo vreemd is. In zekere zin gaat Novalis in zijn roman dan ook verder, opent hij een geheel nieuwe dimensie, weg van het rationele classicisme van zijn voormalige voorbeeld. Echt helemaal anders is het boek trouwens niet, je mag het nog steeds een Bildungsroman noemen, maar dan op geheel eigen wijze.

Het verhaal – van een plot kun je eigenlijk amper spreken – begint als Heinrich, de jonge dichter in de knop, een vreemde droom vertelt aan zijn burgerlijke ouders. In de droom ziet hij het visioen van de blauwe bloem. Zijn vader vertelt op zijn beurt ook over een droom en zo wordt al snel duidelijk dat de reis die Heinrich onderneemt geen vrolijke ontdekkingstocht in de wereld is, maar vooral over zichzelf gaat. Geen wonder dat Novalis – die ook nog mijnbouwkundig ingenieur was – ons op een gegeven moment meeneemt naar vreemde grotten en lyrisch spreekt over wat zich beneden onze voeten allemaal afspeelt. Anders dan bij de latere psychoanalyse gaat het dan niet om het individu Heinrich, maar Heinrich als pars pro toto voor de poëtische, en daardoor betere mens. Hierin klinkt ook het typisch romantische streven naar een utopie door, een betere wereld die Novalis in een verleden situeert dat misschien her en der doet denken aan wat de geschiedenisboeken vertellen, maar voor het allergrootste deel pure fictie is.

Na al dat dromen gaat Heinrich met zijn moeder op bezoek bij grootvader. Ze worden vergezeld door een stel praatgrage kooplieden, we horen een verhaal over Atlantis en meer van dat fraais, alles zeer symbolisch. Weer verder gaat het over de kruistochten, ontmoet hij de Arabische babe Zulima, de al genoemde mijnwerker en ontdekt hij een oude kroniek waarin zijn leven beschreven staat in een vreemde taal die hij niet kan lezen, voordat ze eindelijk dan bij opa arriveren. Op een feest ontmoet hij zijn dichtersgoeroe Klingsohr en diens dochter Mathilde, in wie hij zich verlieft en waar hij door de droom naar op zoek was gestuurd. Eind goed al goed, maar dan komt nog een hoofdstuk van het tweede deel, ook weer een zeer complex sprookje waar van alles achter steekt. In deze vertaling zijn vervolgens nog wat opmerkingen van Tieck opgenomen, waarin een suggestie van hoe het verder zou hebben moeten gaan, en een verhelderend nawoord van Arnold Heumakers, want dat heb je met een boek als dit wel nodig.

Zowel stijl als inhoud zijn volkomen niet meer van deze tijd, wat het boek een merkwaardige charme geeft. Het is een tijdsdocument, zelden zal een roman meer romantiek per vierkante centimeter hebben bevat, op zich een hele prestatie. Of het nog spreekt tot de huidige en komende generaties is maar zeer de vraag, de tijden zijn sindsdien wel heel erg veranderd. Deze zal tegenwoordig vooral gelezen worden om eens fijn te ontsnappen aan de kille realiteit, zonder de illusie dat we die door middel van het dichtersvolk kunnen veranderen in een nieuwe gouden tijd, want die zijn we intussen echt kwijt. Het is niet anders.