Boeken / Fictie

Dweepzuchtige papegaaienmoeder zonder talent

recensie: Nancy Ellis-Bell (vert. Annemarie de Vries) - De papegaai die dacht dat ze een hond was

.

Mensenkarakters worden in de literatuur tot in den treure uitgediept, compleet met vergezochte freudiaanse driften. In zijn boekenweekessay Piep. Een kleine biologie de letteren verbaast Midas Dekkers zich erover dat dieren in boeken daarentegen meestal per soort worden beschreven. De vos is sluw, de ezel is dom en daarmee lijkt alles gezegd. Maar volgens Dekkers schuilen er in dieren wel degelijk echte individuen.

Tiran


De papegaai die dacht dat ze een hond was is een van de zeldzame boeken waarin een dier centraal staat. In het waargebeurde verhaal wordt het leven van literair agent Nancy Ellis-Bell en haar echtgenoot op zijn kop wordt gezet door de komst van een grote blauwgele papegaai met vunzige praatjes. Het diertje, Sarah geheten, is vroeger op gewelddadige wijze gevangen in de jungle. Ze is vals.

Vanaf het moment dat ze vrij mag rondvliegen in de uitgebouwde woonwagen waar de familie woont, ontwikkelt Sarah zich tot een huistiran. Ze confisqueert hondenbotten, baddert in de hondenvoederbak en speelt de baas over de echtelieden en alle andere dierlijke bewoners. Ellis-Bell en haar man hebben zelfs onder de lakens geen privacy meer. Maar Sarah blijkt ook ontwapenend te zijn en ze heeft gevoel voor humor. Ze houdt de hond Blanco voor de gek door dreigend te blaffen, zodat deze de hele tuin afspeurt op zoek naar een andere hond. Nancy Ellis-Bell weet van Sarah een volwaardig boekpersonage te maken, met haar eigen temperamenten en grillen en soms zelfs gedachten. Tot zo ver zou Midas Dekkers tevreden zijn.

Moedergevoelens


Omdat alle narcistische haarkloverij in de letteren soms vermoeiend is, zou een verhaal met dierlijke hoofdpersonen voor een frisse wind kunnen zorgen. Maar helaas gaat De papegaai die dacht dat ze een hond was niet over echte dieren. Tussen de regels door klinkt namelijk Ellis-Bells wensdroom om van haar huisdieren mensenkindjes te maken. Ze heeft nooit kinderen kunnen krijgen en projecteert in haar wanhoop haar moedergevoelens op de papegaai en de andere beesten. Ze gaat zo ver in het vermenselijken dat ze Sarah zelfs gin-tonic laat drinken! Haar kinderloosheid maakt deze vrouw tot een tragische figuur. Wellicht was het boek sterker geweest als de focus daadwerkelijk lag op haar wanhoop. Nu is het slechts een verhaal over opvoeden en de klassieke machtsstrijd tussen ouders en (papegaaien)kinderen. En dat is niet genoeg.

Een ander probleem is dat Ellis-Bell te dicht bij de realiteit blijft in het optekenen van haar verhaal. Het lijkt net alsof ze alleen haar dagboekaantekeningen uitgebreid aan elkaar praat. Je krijgt telkens het gevoel dat je de wederwaardigheden leest van een dweepzuchtige moeder die haar vriendinnen tot vervelens toe per e-mail op de hoogte houdt van alle ontwikkelingen rond haar jongste oogappel. Ze noemt Sarah zelfs tamelijk tenenkrommend haar ‘prinses’.

Realist après la lettre?


Ellis-Bell slijt haar dagen enkel met het van minuut tot minuut observeren van haar beestenboel. Ze zou een soort realist après la lettre zijn, ware het niet dat haar observatievermogen helaas niet vergezeld gaat van een grote dosis literair talent. Zo staat het boek vol met steeds terugkerende, fantasieloze zinsconstructies. Sarah onderwerpt alles in en om het huis ‘aan een grondig onderzoek’. En ‘Sarah ontdekte dat de keuken een waar voedselwalhalla was’ en drie regels verder besluit ze ‘een waar vogelbuffet te creëren’. 

Het verhaal van een vrouw te midden van haar mensachtige dieren zou op zichzelf het onderwerp kunnen zijn van een mooie tragikomedie. Maar bij schrijven gaat het natuurlijk niet alleen om wat iemand schrijft maar ook om hoe hij dat doet. Een schrijver met literair fingerspitzengefühl, creativiteit en een grote dosis ironie had dit verhaal wel tot een goed einde weten te brengen. Midas Dekkers had er bijvoorbeeld wel raad mee geweten!