Boeken / Fictie

Drie maanden in het gesticht

recensie: Menno Wigman - Het gesticht: drie maanden Den Dolder

Dichter Menno Wigman verbleef drie maanden als writer-in-residence in Den Dolder, op het terrein van psychiatrische inrichting de Willem Arntsz-Hoeve. Hij schreef daarover een dagboek, dat onlangs verscheen. Het is een mooi en zorgvuldig vormgegeven boek, met de afmetingen van een stevig schrift, gezet in een prettige, sprekende letter. Wigman heeft zijn verslag al even zorgvuldig aangepakt.

Het is geen chronologisch dagboek in de zin dat er per dag gedachten en indrukken zijn bijgehouden. Er zit wel een globale ontwikkeling in de tijd in; het boek is in drie maanden opgedeeld, en verder in paragraafjes met een kopje van vaak een enkel woord (“Gluton”, “Rolduc”, “Hilterine”), die allemaal op de een of andere manier rondom de waanzin cirkelen. Allerhande tot de verbeelding sprekende interesses, ervaringen en fascinaties uit Wigmans leven die in de meest brede zin rondom de thematische knoedel gekte, dood, adolescentie, muziek en literatuur zweven, komen aan bod. Dat maakt hem tot een schrijver die op de juiste plek resideerde.

Zoektocht

Foto Rogier Taminiau
Foto Rogier Taminiau

Wigman lijkt dit verblijf te hebben aangegrepen voor een zoektocht naar zichzelf, langs een vrij donkere lijn die in rechtstreekse verbinding staat met de waanzin, en daar bij andere mensen ook in is uitgemond. Wat voor iemand ben ik? Hoe ben ik geworden wie ik ben? Dit levert een integer, openhartig en bij vlagen aandoenlijk persoonlijk document op. Zo beschrijft hij herhaaldelijk de afkeer die hem al sinds zijn eigen heugenis bevangt over zijn eigen verschijning, en hij beschrijft ook hoe zijn verblijf hem in het begin ertoe brengt zo nu en dan een enorme keel op te zetten.Dat komt overigens ook door de akoestiek: “het ontkurken van een fles wijn klinkt hier als een pistoolschot.”

Een van de verbindende thema’s zijn zijn eigen jeugdjaren. Wigman bracht zijn jeugd en puberteit, goeddeels gedompeld in eenzaamheid en mal de vivre, door in ‘gekkendorp’ Santpoort. Hij groeide op in de tijd van de punk en new-wave, omringd door klanken van bands als The Smiths, Joy Division en The Sound. Hij heeft heel wat mensen in zijn omgeving gek zien worden, zien sterven of zelfmoord zien plegen. Stuk voor stuk gebeurtenissen die hun stempel op de ontwikkeling van de jonge Wigman hebben gedrukt. Ze hebben ongetwijfeld bijgedragen aan zijn zwaarwichtige kijk op het leven en hem wellicht het het beslissende duwtje richting dichterschap gegeven.

Binnenkant

~


Het boek is meer een verslag van de binnenkant van Wigmans hoofd dan van wat er buiten hem in Den Dolder en de Willem Arntsz Hoeve (“het grootste huis dat ik ooit zal bewonen”) gebeurt. Dat is opmerkelijk, maar niet perse een bezwaar, want in de inhoud van zijn hoofd is gelukkig voldoende onderhoudend en interessant. Er lijkt maar weinig sprake van interactie tussen hem en de bewoners van de kliniek. Als lezer krijg je de indruk dat de schrijver binnen zit te denken en te schrijven en slechts af en toe naar buiten gaat. Hij rept van misschien twee, drie jongens met wie hij af en toe een praatje maakt.

Wigmans goede wil blijkt onder andere uit het feit dat hij wel een poëzieavondje voor patiënten organiseert, maar tot erg veel leidt dit niet, en hij schrijft over zijn teleurstelling in de poëtische kwaliteiten van de patiënten, waar hij stiekem misschien hogere verwachtingen van had. Wigman las in Den Dolder veel teksten van psychiatrische patiënten. In de gedichten die hij onder ogen kreeg rijmt ‘pijn’ meestal op ‘zijn’; ‘pillen’ op ‘willen’ en ‘isoleer’ op ‘niet meer’. Daar tegenover staat wel een verhaal van een jonge vrouw, dat begint met de intrigerende en tot de verbeelding sprekende zin: “Vroeger, toen ik nog een meisje van vijftien centimeter was…”

~

Het boek vormt ondanks het schijnbare gebrek aan structuur een grote coherentie. Dit komt doordat Wigman gefocust is binnen de heterogeniteit van de interessegebieden en fascinaties (uiteenlopend van Gerrit Achterbergs verblijf in de Willem Arntsz-Hoeve, de immer keurige kleding van psychiaters tot gebombardeerde dierentuinen). Het boek meandert langs allerlei thema’s, onderwerpen en ervaringen die op associatieve wijze in verband staan met Wigmans verblijf in Den Dolder. Kabbelend­ ­– hier en daar ook wel kwebbelend ­–, maar doorgaans gaat het wel echt ergens over. Menno Wigman is iemand die boeiende anekdotes kan vertellen. Zo schrijft hij bijvoorbeeld dat hij ooit samen met een “bevriende dandy” met een kreeft probeerde te gaan wandelen, net als Gérard de Nerval, die met een kreeft aan een blauwzijden lintje door de tuinen van het Palais Royal pleegde te wandelen. De kreeft van de Hollandse dandies bleek niet eens op zijn poten te kunnen staan.

Het gesticht is voorzien van tientallen foto’s van zeer uiteenlopende aard en herkomst, die aangenaam ongewongen, en bescheiden in formaat, naast de tekst staan. Er staan geen onderschriften bij, wat goed werkt. Aanvankelijk laten de plaatjes de lezer vaak raden naar de betekenis van de beelden; wie er is afgebeeld en wat het verband is met de tekst, maar dat blijkt meestal al lezende vanzelf. En zo niet, dan zijn tekst en uitleg achterin te vinden. Door deze niet onder de foto’s te zetten krijgt de lezer de ruimte zelf te associëren en verbanden te zoeken. Én om te ervaren dat het ook wel eens prettig is als nieuwsgierigheid niet meteen wordt opgeheven.

Het boek is bovendien geschreven in een prettige toon. Persoonlijk, to the point en poëtisch tegelijk. Hier en daar word je geraakt door een treffende beschrijving of mooie observatie, waarin de stijl van de dichter Menno Wigman te herkennen is: “Eén joint, één snuif en zijn hele wereld ligt op de vloer.” Het gesticht is zonder meer een geïnspireerd en inspirerend boek, waar je ondanks de vaak melancholieke toon toch blij van wordt.