Boeken / Non-fictie

Richting de grote lemmingenconcatenatie

recensie: Margaret MacMillan (vert. Inge Kok en Peter Diderich) - 1914

.

Het historische clichébeeld over de totstandkoming van de Eerste Wereldoorlog ziet er ongeveer uit als volgt. Met behulp van Stefan Zweigs klassieke Die Welt von Gestern wordt gesuggereerd dat het wereldconflict uit het niets kwam, dat het een kneuzig diplomatiek bedrijfsongeval was. Zweig typeert de periode voor 1914 als ‘het gouden tijdperk’. Het verstand had gezegevierd en oorlog, geweld en radicaliteit waren letterlijk onvoorstelbaar geworden (op dit punt kan de historicus, zoals MacMillan, ervoor kiezen om een parallel te trekken met het zogenaamd ‘posthistorische’ heden). Het volgende beeld is dat van de Europese grootmachten die zich, vastgekluisterd als ze waren aan iets dat door moest gaan voor ‘staatsraison’, als een blind kluwen aan lemmingen de afgrond in storten.

Ketenmetafoor

Dit beeld biedt natuurlijk een schijnverklaring. Vraag blijft wáárom de Europese staten zich zo gedroegen. Deze vraag wordt door Margaret MacMillan (1943), de Canadese historica die eerder een geprezen boek over de Versailles-conferentie schreef, vertaald als: waarom deden de ministers, generaals, monarchen en diplomaten wat ze deden? Haar ruim 700 schone pagina’s tellende antwoord schept een totaal Europabeeld; 1914 is geen puur diplomatieke geschiedenis waarin de motieven van de actoren gestut worden met wat verwijzingen naar feiten en statistieken. Het weidse boek biedt inzicht in augustus 1914 door de totale context te laten zien. Voordat MacMillan toekomt aan de beschrijvingen van de elkaar steeds rapper opvolgende diplomatieke crises in Marokko en de Balkan, neemt ze alle ruimte voor de beschrijving van karakters, illustratieve gebeurtenissen en tendensen. Ze schrijft zeer elegant, en met een oog voor fijne details, citaten, anekdotes en parallellen geeft ze kleur en reliëf aan een op zichzelf wel bekende grote geschiedenis van Europa van 1890 tot 1914.

Zo toont ze inzichtrijk dat er noch een specifieke tendens was die de boventoon voerde, noch dat de schuld gemakkelijk bij één staat – Oostenrijk-Hongarije, Duitsland, Rusland? – gelegd kan worden:

Was hij [keizer Wilhelm II] de schuld van de Eerste Wereldoorlog? Was het Tirpitz? Grey? Von Moltke?  Berchtold? Poncaré? Of was het niemands schuld? Zouden we niet veel eerder moeten kijken naar instituties of ideeën? Generale staven met teveel macht, absolutistische regeringen, sociaal darwinisme, de cultus van het offensief en van het nationalisme?

Uiteindelijk benadrukt ze de invloed van zowel instituties en cultuur als de beslissingen van de ‘grote mannen’.

Crisisje buitelen

Haar weldadige uitweidingen over de Europese cultuur tonen de vreemde tegenstellingen. Haaks op Zweigs ‘oorlog is irrationeel en primitief’ staat het ‘oorlog is onlosmakelijk deel van de menselijke natuur’. Tegenover de voortschrijdende ‘rationaliteit’, staat het vervaarlijke mengsel van sociaal-darwinisme, vernieuwingsdrang en nationalistische dan wel aristocratische ideeën over eer (dit laatste, zo ridderlijke concept van eer sneuvelde op zo’n armzalige, ‘onesthetische’ wijze in de gore oorlogspraktijk: ‘Drie man en een machinegeweer kunnen een bataljon helden tegenhouden.’).

Maar dat zijn dissonerende toekomstklanken. In het decennium vóór 1914 accelereerde gaandeweg de wapenwedloop en verdiepten de allianties zich. Meer en meer stonden Duitsland en Oostenrijk-Hongarije tegenover Engeland, Frankrijk en Rusland. De door MacMillan ingelegde mozaïek laat prachtig zien hoe gaandeweg dergelijke patronen insleten, allianties bestendigden en men zich almaar hardnekkiger vastklampte aan risicovolle mentaliteiten.

Aan de politiek-militaire toppen ontstond een gerationaliseerd complex van beelden en belangen die de kans op oorlog aanzienlijk deed toenemen. Het beste voorbeeld hiervan is de diplomatieke blufstrategie, die in de jaren vóór 1914 – jaren van toenemend crisisje duikelen 1905-1908-1911-1912-1913 – zeker voor Oostenrijk-Hongarije enkele malen goed had uitgepakt. MacMillan: ‘Maar wat doe je als ze je uitdagen om je bluf waar te maken?’

Onbehagen en zelfgenoegzaamheid

Een voor een werden de ketenen van de grote lemmingenconcatenatie vastgeklonken. Wel benadrukt MacMillan: een uitweg vinden werd moeilijker, maar zou ten allen tijde mogelijk blijven. Naast de mogelijkheid van een kentering als gevolg van een individuele beslissing, accentueert ze de rol van toeval en stipt ze ‘wat als’-momenten aan. Zo waren de personen die mogelijk een matigende invloed hadden kunnen uitoefenen – Stolypin, Cailleaux, Kiderlen, Raspoetin – meer of minder plotseling van het wereldtoneel verdwenen.

Vlak voor augustus 1914 is Europa ‘een merkwaardige mengeling van onbehagen en zelfgenoegzaamheid‘. In een opvallende brief aan zijn vrouw schrijft de fatalistische Duitse Kanselier Bethmann Holweg:  

Als we weer eens met de staart tussen de benen uit deze affaire opduiken (…) stap ik op. Maar voordat ik dat doe, zal ik een verzoek indienen om ons te ontdoen van het leger en ons onder Japans protectoraat te stellen, zodat we ongestoord geld kunnen verdienen en volkomen argeloos verder kunnen leven.

Dit soort eigenaardige mentaliteiten, de blufpolitiek en een aantal vergissingen en verkeerde inschattingen – sommigen bagatelliseerden de oorlog en geloofden werkelijk ‘voor de kerst weer thuis te zijn’ – leidden de wereldbrand in. En daarbij kwamen de grote motieven: Oostenrijk-Hongarije wilde per se Servië te grazen nemen, het lompe Duitsland wilde zich niet nog een keer op zijn nummer laten zetten, Groot-Brittannië was misschien te onduidelijk over haar te volgen koers: want had Duitsland Frankrijk ook aangevallen als ze zeker hadden geweten dat ze het dan tegen de Fransen, Russen én Britten hadden moeten opnemen?

Veelvuldig biedt MacMillan inzicht in situaties door een historische vergelijking te maken. De meest tot de verbeelding sprekende is een aan Barbara Tuchman ontleende anekdote over president Kennedy en de Cubacrisis: JFK weerstond de druk van zijn adviseurs om de Sovjet-Unie aan te vallen, mede doordat hij recent Tuchmans The Guns of August had gelezen, over de rommelige ontstaanswijze van de Eerste Wereldoorlog. Voilà: over hoe een historische klassieker een atoomoorlog voorkwam. Onwaarschijnlijk natuurlijk, maar wel juist: MacMillans weinig vernieuwende, maar fijn lezende 1914 zou eenzelfde effect kunnen hebben.