Boeken / Non-fictie

Onhandigheid ten top: de Rode Jeugd in Nederland

recensie: Maarten van Riel - Zaterdagmiddagrevolutie

In 2004 nomineerde HP/De Tijd Luciën van Hoesel in de categorie ‘Politieke activisten’ voor de verkiezing van De Ergste Nederlander. Van Hoesel was een van de hoofdfiguren binnen de Eindhovense Rode Jeugd, een van origine maoïstische groepering die sympathiseerde met de Duitse Rote Armee Fraktion. In Zaterdagmiddagrevolutie beschrijft de jonge historicus Maarten van Riel (1982) aan de hand van het leven van Luciën de tragikomische opkomst en ondergang van de Rode Jeugd.

De Rode Jeugd werd in 1966 opgericht in Amsterdam en kreeg twee jaar later ook een Eindhovense tak. Luciën van Hoesel, in 1950 geboren in Eindhoven, was pas zeventien toen hij zich bij de beweging aansloot. Zijn ouders hadden hem op zijn vijfde meegenomen naar Peru, waar zijn vader werkte voor een Amerikaans mijnbouwbedrijf. Het contrast tussen de Indianen (cholos) en de rijke westerlingen maakte een onuitwisbare indruk op Luciën, wat zich later vertaalde in verzet tegen het kapitalisme van de rijke industrielanden. In de Rode Jeugd werd dat verzet officieel ondersteund door ingewikkelde communistische theorieën, maar in de praktijk ging het vooral om actief, gewelddadig verzet tegen de autoriteiten. Concreet betekende dat pamfletten plakken, demonstreren en (later) bomaanslagen plegen.

Terroristen of toch niet?

Van Riel maakt duidelijk dat de Rode Jeugd, en later de Rode Hulp, in Nederland vooral in de jaren 1968-1974 voor serieuze onrust zorgde, hoewel hij in het midden laat of de zogenaamde ‘bommenmanie’ in oktober 1972 volledig aan de beweging is toe te schrijven. Tegelijkertijd constateert hij dat de activiteiten van de Rode Jeugd in het niet vallen bij het terrorisme op Europees en mondiaal niveau, in het bijzonder van de RAF. Het is maar de vraag of de leden van de Rode Jeugd überhaupt terroristen waren. Als het erop aankwam waren ze er niet op uit om burgerslachtoffers te maken, maar – zo plaatst Van Riel een kanttekening – dat er geen doden vielen was ook het gevolg van een merkwaardige combinatie van toeval en onhandigheid.

Er leek sowieso een zweem van onhandigheid om de Rode Jeugd te hangen, want er ging nogal eens wat mis. Bommen gingen niet af of waren niet krachtig genoeg, de BVD infiltreerde steeds opnieuw en na de eerste de beste serieuze terroristische training viel de beweging zelfs uit elkaar. Het was het amateurisme van ‘zaterdagmiddagrevolutionairen’, zoals Van Riel de Rode Jeugdleden treffend omschrijft. Dat Luciën later in zijn leven in de jeugdzorg ging werken, wekt in die context dan ook geen verbazing.

Spannend geschiedverhaal

Zaterdagmiddagrevolutie lezen is aangenaam. Op heel natuurlijke wijze vloeien de verhalende passages over de levensgeschiedenis van Luciën en de verhouding van de Rode Jeugd met de politie en de BVD over in wat meer uitgezoomde alinea’s over 1968, Mao of terrorisme op Nederlands, Europees en wereldniveau. Het boek is goed gestructureerd en biedt precies de juiste mix van persoonsgeschiedenis, anekdotes en historische context. Enig minpuntje is wellicht het voorwoord van Maarten van Rossem, dat na een kleine aanpassing beter op zijn plaats was geweest als nawoord. Nu worden de leukste anekdotes al voor het eigenlijke verhaal begint verraden.

Onder historici werd tot voor kort nog wel eens gediscussieerd over de vraag of de toegankelijkheid van een geschiedverhaal voor een groot publiek niet ten koste zou gaan van de wetenschappelijkheid. Van Riel bewijst dat die discussie tegenwoordig niet meer op zijn plaats is. Hij laat op overtuigende wijze zien dat grondig historisch onderzoek prima kan worden vertaald in een compact, vlot geschreven en spannend geschiedverhaal. Laten we hopen dat andere jonge historici zijn voorbeeld volgen.