Boeken / Fictie

Drie keer niks

recensie: Nummer 3

Alle goede boeken hebben een onderliggende constructie die hun structuur draagt. Zij zijn weer onder te verdelen in twee categorieën. In de eerste is de structuur heel modernistisch onderdeel van de allure van het boek. Denk aan Ulysses of Pale Fire, of aan de architectuur van die gebouwen waarin je de stalen balken gewoon kunt zien zitten. Bij andere meesterwerken van de moderne letteren lijkt, met de nadruk op het werkwoord, de structuur juist weer afwezig, maar dat is dan weer kunst.

Slechte boeken heb je ook in twee soorten: structuurloze wauwelpraatjes (Connie Palmen) en werken waarin een krakkemikkige structuur het gebrek aan inhoud en vaardigheden niet kan verhullen (Harry Mulisch). Welke van de twee het ergste is zou ik niet weten, maar na lezing van Nummer 3, de tweede roman van Lia Tilon, neigen we hier op het Instituut naar de laatste – hoewel aan wauwelen in dit boek geen gebrek.

3

Anders dan de achterflap wil doen geloven, is het thema ditmaal (heel origineel) weer eens identiteit. Verder speelt uiteraard het getal drie een prominente rol. Negen hoofdstukken (dat is deelbaar door drie in het kwadraat), het eerste hoofdstuk telt drie paragrafen, de hoofdpersoon woont met zijn vader en moeder, net als zijn beste vriend met de zijne. Bij het verkeersongeluk dat allesbepalend is voor de plot zitten drie mensen in de auto. De toeristen die zijn atelier bezoeken ‘komen in drie typen’. Enzovoort, en zo verder. Daar zit een leuke opdracht in voor 3-VMBO. Dat spelen met getallen en andere structuurelementen, zoals het terug laten keren van motieven, is op zich geen bezwaar, als het maar functioneel is. Dergelijke stijlgrepen mogen echter nooit meer zijn dan een middel. Wat Tilon ermee beoogt is volkomen onduidelijk. Zoals wel meer van wat zij schrijft.

Damesromannetje

~

Het verhaal dat Tilon vertelt is intussen zo plat als het gemiddelde damesromannetje. Julius is de zoon van de Surinamer Stanley en zijn blanke plattelandsvrouw Janine, die eigenlijk Sjaan heet. Ziedaar en voila ons thema weer. Zijn beste vriend Lucas komt uit een oer-Hollands gezin. Als Stanley met een stuk in zijn kraag zichzelf dood en zijn zoon blind rijdt, blijft Lucas fysiek ongedeerd. Hij is ‘Lucky’, zoals Tilon een paar honderd keer vertelt, want aan overbodige herhalingen van het voor de hand liggende is hier geen gebrek.

Julius vestigt zich als beeldhouwer – vanwege die blindheid, snappen jullie wel. Zie Oidipoes: dat zijn beste vriend twee ongelijke benen heeft zal vast ook niet voor niks zijn. Ook de symboliek is van een tenenkrommende voorspelbaarheid. De aan heimwee lijdende Stanley bouwt aan zijn Hollandse huis een veranda, die Julius jaren nadien weer afbreekt. Julius neemt geluiden op en speelt die weer af, of hij luistert naar een audioboek, zodat hij altijd omringd is door stemmen. Ook praat hij met Janine, die in de tussentijd op mysterieuze wijze is verdwenen. Op een dag trekt Lucas bij hem in, net als het scharminkel Teresa, dat voor een franchiseketen op zoek is naar geschikte vestigingsplaatsen – waarmee alweer een drietal voltooid is.

Die nieuwe constellatie zorgt voor spanning, en als de ogen van Julius vlak voor het einde dan ook nog geheeld kunnen worden door de medische wetenschap is het thematische pandemonium compleet. Want moet hij ja zeggen tegen de operatie en dus afscheid nemen van zijn identiteit als blinde kunstenaar en daarmee eigenlijk ook van zijn afkomst, of niet? Dat wordt dan niet gewoon chronologisch verteld, natuurlijk niet, ben je gek, maar met zinloze sprongen door de tijd en wisseling van perspectief.

Stilistische aanfluiting

Is het boek op macroniveau al niet veel meer dan leegte verscholen achter flinterdunne interessantdoenerij, daaronder is het voor iedereen die kan lezen helemaal een bezoeking. Zelfs op basisschoolniveau kan Tilon taalkundig niet meekomen. Dat kan natuurlijk gebeuren, maar is in een boek dat zich als literatuur presenteert onvergeeflijk. Verder wil Tilon zo nadrukkelijk literair schrijven, dat ze voortdurend over haar eigen metaforen en vondsten struikelt. Alles citeren is ondoenlijk, ons exemplaar is door de briefjes met woeste aantekeningen tussen de bladzijden – nooit in een boek schrijven! – tot dubbele dikte uitgedijd. Enkele voorbeelden moeten daarom volstaan, onder het motto: ‘iedere stijlfout, iedere kromme vergelijking, elk loos cliché, hoe klein ook, maakt een boek rijp voor het Leger des Heils’:

“…de huid tussen zijn schouders kreukelde als een oude krant.”
“Haar haren waren doorzichtig als blad…”
“Zwijgend hing de hitte boven het land.”

(Vreemd, als bij ons de hitte bij uitzondering eens boven het land hangt in plaats van eronder heeft hij altijd praats voor tien.)
Julius roert zijn koffie niet, maar ‘houdt zijn wijsvinger als een lepeltje in de warme vloeistof (…).’ (Krijg je in ieder geval een warme vinger van, dat scheelt weer.)

Slordig

Tilon wekt door overdreven moeilijkdoenerij de indruk dat achter haar woorden heel wat schuilgaat, maar legt tot overmaat van ramp al die molshopen dan ook nog eens uit, alsof we zelf niet hadden gezien wat ze met haar futloze beeldspraak eigenlijk bedoelt te zeggen:

…knerpende overgang tussen de villa en zijn atelier; scheidslijn die zijn leven in tweeën deelde.

Erg irritant. Of ze kijkt niet goed. Denkt niet na. Snapt het niet. Van een eject-knop op een recorder zijn door slijtage ‘alleen de onderste haakjes van de ‘e’ zichtbaar’. Wat met de j en die andere e is gebeurd en hoe het kan dat die ‘e’ meerdere ‘haakjes’ heeft – geen idee, want dat vertelt ze er dan weer niet bij. Slordig. Slordig. Slordig. Dan maakt ze ook nog vele gewone fouten en missers en idiote observaties, en grossiert ze in de onbeholpen psychologie van het gemiddelde damesmagazine. Een kleine bloemlezing:

Ze doet het voorkomen alsof een hoornvliestransplantatie anno pakweg 2002 iets geheel nieuws is.
Een kruidenier bezorgt wel repen chocola, maar brood en melk bestelt onze Julius ‘op het internet’.

Een gele fiets heeft een ‘meisjeskleur’ (moet uiteraard roze zijn, maar dan kan Tilon het grapje ‘marsipulamifiets’ niet maken).
Volgens Tilon is zeven het gekkengetal (moet zijn elf – ook dat nog).

‘Ze zag direct dat er geen dart was. Al op de drempel van café De Twee Tanden zag ze dat’ – terwijl ze nota bene een foedraal met drie (!) darts bij zich heeft.

Irritatiegrens bereikt

Genoeg, genoeg o en voor altijd genoeg. Waar zijn de tijden gebleven dat je niet alleen eindredacteuren had, maar schrijvers bovendien studie deden naar het onderwerp van hun boek, of tenminste schreven over zaken waar ze verstand van hadden, al dan niet met ‘dart’?
Samenvattend drukt de foto op het omslag het beste uit welke emoties deze roman bij de lezer naar boven brengt. Ook het weinig subtiele rouwrandje is bijzonder goed gekozen. Dat dan weer wel. Verder is het drie keer niks.