Boeken / Fictie

Dubbelgezicht

recensie: Lans Stroeve - Leerling in de tijd

.

In Leerling in de tijd, het ‘officiële’ debuut van Lans Stroeve, zijn gedichten uit een lange periode opgenomen. In het eerste deel staan de eerder in eigen beheer uitgegeven Goudverf, Klein water boek en Dialoogbox macro, geschreven tussen 1985 en 1992. Het tweede deel beslaat werk uit de periode 1992-2005. Deze indeling doet, niet in de laatste plaats ondersteund door de titel, een leerontwikkeling vermoeden. Van het prille, nog groene dichtwerk naar de volleerde beheersing van het woord. Dat is ten dele het geval.

Een gewone treinreis, daarmee begint de bundel. In enkele beelden worden de snelheid, gepasseerde dorpen en bevolkte perrons helder neergezet. Dan neemt het stuk een plotse wending: de trein klapt om, een ‘echte noodtoestand’ breekt uit en bloed besmeurt de tussendeuren. De ik-persoon merkt afsluitend op:

Tijdens het vervolg van de reis bleef het bloed
hardnekkig aanwezig. Met gemengde gevoelens heb ik,
na aankomst, de trein verlaten.

Het is de toegankelijke anekdotiek van de bewoordingen die maakt dat de gebeurtenissen en de slotopmerking zo bevreemdend overkomen. Hoe kan de spreker ongedeerd zijn en onder deze noodtoestand zo koeltjes blijven? De lezer voelt het bloed op de treindeuren tot korstjes worden, terwijl de ik-persoon weifelend uitstapt.

Ingedikt

Deze heldere schrijfvorm is terug te zien in verschillende andere, in nette alinea’s opgemaakte, korte vertellingen. Leeuwen die in een natgrijze dierentuin smiespelen, twee hondjes die in hun dagelijks spelen op straat een groot geheim dragen – stuk voor stuk belevenissen waarin het dagelijkse iets merkwaardigs krijgt. Dit betekent in de meeste gevallen echter niet dat er een hogere werkelijkheid gecreëerd wordt (het enigszins mystieke ‘Tijdelijk’ kan hierop als uitzondering worden beschouwd), maar eerder dat Stroeve in haar zachte en voorzichtige observeren naast het alledaagse ook dat laat zien wat nét daarbuiten valt. Geen buitenwereldlijke wereld: wat hier is, is soms gewoon vreemd.

In het latere werk worden de bewoordingen letterlijk dichter; meer ingedikt. Met een ruimer gebruik van witregels, het muzikale en het ritmische van taal (‘het intermezzo / zo / zo’ in ‘Het is gister in de avond, dichter’) wordt meer en meer een herkenbare dichterlijke vorm benaderd. Een gedicht tegen het eind van de bundel begint als volgt:

Als het kapotte kind naar de dierentuin
gaat de vrouw, vreemd van het aaien van foto’s
hou je jezelf niet dicht bij je, hoewel meisjes
heel slim zijn zeggen er twee. (…)

De woorden denderen hier over elkaar heen, flarden uit verschillende gedachten en conversaties hechten samen waarmee een concrete gebeurtenis, de gang naar de dierentuin, door de taal verwarrende en zieke trekken krijgt.

Safe


Is hier sprake van vooruitgang? De latere teksten zijn zowel door vorm als door woordgebruik eenvoudiger herkenbaar als zijnde ‘gedicht’, en de lezer moet meer wroeten om grip te krijgen op de betekenis. Maar zijn de gedichten daarmee beter? Dichterlijke vorm kan ook blijven steken in dichterlijke vorm. Er moet toch wel meer gebeuren wil een gedicht ook goed zijn. Gelukkig is dit wel degelijk het geval. De gedichten weten, juist omdat de woorden vaak louter worden ‘gebruikt’ dan dat ze iets functioneel beschrijven, de nieuwsgierigheid te grijpen.

Er zijn echter wel twee kleine valkuilen. Begrippen als ‘Gevoel’, ‘Verstand’ of ‘Tijd’ geven, zeker omdat ze met hoofdletters geschreven zijn, weliswaar de indruk van diepgang, maar blijven bij Stroeve nogal leeg. Tegelijkertijd toont zij her en der juist de neiging te expliciet te benadrukken wat er gezegd wordt. Voor de verbeelding blijft er dan weinig over. Beide valkuilen zijn voorbeelden van een zeker op safe spelen, wat Stroeve wel vaker doet. Het vele spetteren, vissen en duiken in het vroege Klein water boek heeft bijvoorbeeld wel een erg hoge gezelligheidsfactor, wat het soms een beetje gezapig maakt. Dat is jammer, want elders toont Stroeve aan dat haar teksten dat eigenlijk helemaal niet nodig hebben.

Achterdocht


De gedichten lonken, maar lonken voorzichtig. Stroeve schrijft overal beeldend, zet situaties en omgevingen in enkele bemerkingen direct neer en blinkt uit in kleuren, landschappen en attributen, rijkelijk aangevuld met de geur van ui en miezerende regen. Op de achtergrond raast overal een trein. Misschien is het daarom oneerlijk geweest de twee benaderingswijzen die zij in deze bundel laat zien zo sterk tegen elkaar af te zetten. Niet alleen omdat zij op punten toch bijzonder overeenkomen, maar vooral omdat de kracht van Leerling in de tijd juist ligt in de tweedeling, de wisseling tussen concrete, soms plompverloren bemerkingen en de abstractere, eromheen draaiende bewegingen. Geen vorderend leerproces wordt voor de lezer uitgespreid, maar verschillende momenten naast verschillende fragmenten. Alleen al daarom is te hopen dat Stroeve niet poogt te komen tot een ultieme synthese, maar haar dichtwijzen naast elkaar laat bestaan. Stroeve is op haar best wanneer zij objecten en gebeurtenissen van een kleine glinstering weet te voorzien, een beetje achterdocht laat wekken, of dit nu door het inhoudelijk beschrevene of door de taal is. Sterker nog: het liefst deze beide, na en naast elkaar.