Boeken / Fictie

Nadenkertje

recensie: Kerstin Ekman (vert. Janny Middelbeek-Oortgiesen) - Moord in praktijk

‘Moordenaar is een te groot woord. Ik ben niet méér moordenaar dan vele anderen. […] Ik ben geen slecht mens. Ik ben niet eens ziek.’ Dat is wat Pontus Vossinge tenminste van zichzelf vindt in Kerstin Ekmans roman Moord in praktijk.

Als lezer van Ekmans nieuwste roman kun je daar wellicht anders over denken. We krijgen namelijk een redelijk inzicht in de belevingswereld van de arts Vossinge. Het zijn per slot van rekening zijn eigen aantekeningen die we hier onder ogen krijgen. Dat deze enigszins gekleurd zijn met betrekking tot Vossinge zelf mag duidelijk zijn. Maar dat wil niet zeggen dat we ons daardoor geen beeld van de arts kunnen vormen.

Schuldige moordenaar

Vossinge is een eenzame man van lage afkomst. Een man met schulden én een groot liefhebber van de schrijver Hjalmar Söderberg. Met name diens roman Dokter Glas vormt een grote inspiratiebron voor Pontus Vossinge. Het lijkt wel alsof Söderberg deze roman heeft geschreven met Vossinge in zijn achterhoofd, zo meent de arts. Dokter Glas is Vossinge en Vossinge wordt langzamerhand dokter Glas.

Beiden zijn moordenaars. Maar niet omdat ze slecht zijn, maar omdat het toeval dat nu eenmaal zo wil. Er is geen sprake van boze opzet, slechts van een plotselinge mogelijkheid en een aansluitende opwelling. Dat is althans wat we in de aantekeningen van Vossinge kunnen teruglezen. Dat deze arts het leven van een ander (ook een arts) neemt, is voor hemzelf geen grote gebeurtenis. Hij is dan wel bang gepakt te worden, maar schuldig voelt hij zich zeker niet.

Werkelijkheid


Ekman laat in Moord in praktijk haar hoofdpersoon Vossinge in contact komen met zijn held Söderberg en laat daarmee ook de beroemde Zweedse auteur en diens roman Dokter Glas weer tot leven komen. Fictie (Vossinge) en werkelijkheid (Söderberg) lopen voortdurend door elkaar. Dat komt niet alleen door deze combinatie van personages, maar ook door de dagboekaantekeningen van Vossinge die deze roman vormen.

Steeds ben je je als lezer bewust van het feit dat de gepresenteerde gebeurtenissen door Vossinge opgetekend zijn. En daardoor vraag je jezelf voortdurend af of de wereld er echt zo uitziet als opgeschreven is. Dit wordt versterkt doordat Vossinge soms op gebeurtenissen terugkomt en aangeeft dat een voorval niet precies zo gegaan is als hij eerder aangaf. Het geheel krijgt hierdoor een verwrongen, ongrijpbare sfeer.

Taal


Deze sfeer wordt nog eens versterkt door het ouderwetse taalgebruik van de arts. Niet alleen voor de moderne lezer, maar ook voor zijn stiefdochter die stukken van zijn aantekeningen heeft gelezen: ‘Maar lieve oom Pontus, u bent zich toch wel bewust van uw woordkeuze? ‘Jelui’, ‘apparitie’, ‘cederen’ … zo hoef je toch niet meer te schrijven?’ Dit alles samen zorgt ervoor dat Vossinge als een vreemde snuiter overkomt. Zeker als we ook zijn houding tegenover vrouwen in ogenschouw nemen. Zij zijn volgens hem niet echt geschikt voor de maatschappelijk hogere functies. Als ze al ergens geschikt voor zijn.

Moord in praktijk is daarmee een vreemd boek geworden. Met veel insinuaties, bijvoorbeeld over homoseksuele gevoelens, maar weinig uitgesproken duiding van de gebeurtenissen. De lezer blijft hierdoor voortdurend met vragen zitten en er komen er alleen maar meer bij. Antwoorden hoeft hij niet te verwachten. Dit is niet meteen een toegankelijke roman, maar wel een waarin de lezer voortdurend op zoek is naar de ware gebeurtenissen. Als een arts een moord mag plegen, dan mag van een lezer ook wel verwacht worden dat hij zelf over het geschrevene mag nadenken.