Boeken / Fictie

Demonen langs de voortrazende snelweg

recensie: Julio Cortázar en Carol Dunlop (vert. Barber van de Pol) - De autonauten van de kosmosnelweg

Een spookbeeld uit het verleden: op vakantie naar Frankrijk, bij je ouders op de achterbank over die eeuwigdurende Autoroute du Soleil. Verveling, irritatie, geruzie, dan maar even stoppen. Op een parkeerplaats. Julio Cortázar en Carol Dunlop gingen all the way.

In 1982 vertrekken de Argentijnse schrijver en zijn vrouw – die na een zware periode van ziekte weer op de been is – op een wat surrealistische expeditie: een reis van Parijs naar Marseille met een bezoek aan alle 65 parkeerplaatsen op de 770 kilometer lange route. Ze hebben zichzelf opgelegd twee parkeerplaatsen per etmaal aan te doen, overnachting inbegrepen, en nergens de snelweg of parkeerplaats te verlaten. De vuurrode Volkswagencamper – Fafner genaamd, naar de draak in Wagners Ring des Nibelungen – is volgestouwd met leeftocht en twee schrijfmachines. De reis zal ruim een maand duren en heeft als enige doel: leven en schrijven.

In De autonauten van de kosmosnelweg – het uiteindelijke resultaat van de reis – wordt nauwgezet een logboek bijgehouden met dagelijkse notities over tijdstip van vertrek en aankomst op de parkeerplaatsen, het weer, de diverse maaltijden en andere feiten. Een weinig zinnenprikkelende registratie, zou je denken, maar Cortázar zou Cortázar niet zijn om er niet diverse fantasieën op los te laten die de rest van het boek een mythische dimensie geven en tot een verrassend avontuur maken.

Non-plaatsen

~

Wat te schrijven over de vluchtplaatsen langs de altijd voortrazende snelweg? Het zijn non-plaatsen – onsympathieke oorden waar je niet wil zijn – je stopt er om te plassen of te kotsen, snel iets te eten of van stuur te wisselen. En dan meteen de baan weer op, in volle vaart naar de eindbestemming. De kwaliteit verschilt van een schrale strook parkeervakken langs de snelweg tot een kleine 24-uurs stad met benzinepomp, winkels, restaurant en motel.

De schrijvers (die elkaar Beertje en Wolf noemen) breken een wereld vol verbeelding open door hun dagelijkse habitat te beschrijven in een keur aan metaforische bespiegelingen. Ze vereenzelvigen zich steeds meer ‘met de bossen, de grasvelden en de dieren van de heimelijke wereld langs de snelweg’:

Dat was onze sprookjeskant, onze onschuldige ecologie, ons geluk te midden van het technologisch geweld dat wij braken door van elkaar te houden.

Parklandia
Iedere nieuwe parkeerplaats zorgt weer voor een andere ervaring. Na het ijverig zoeken naar de meest perfecte plek om neer te strijken (schaduw, rust, picknicktafel) installeren de avonturiers zich om vervolgens vanuit hun comfortabele tuinstoelen, de Gebloemde Griezels genaamd, de wereld om hen heen vast te leggen in een haast toverachtig proza. Een rups op een boomblad, een reeks dreigende vuilnisbakken, een voorbijtrekkende naaktslak, de verboden wereld áchter ‘Parklandia’, alle indrukken worden verwerkt tot verhalen die stuk voor stuk getuigen van gedreven schrijverschap maar ook van een doorlopende zucht naar het omvormen van de werkelijkheid tot een surreële beleving.

Als het donker wordt, openbaart zich weer een nieuwe sensatie. Geparkeerd tussen de altijd rumoerige vrachtwagens maken de expeditieleden zich klaar voor de nacht. Lichtbundels strijken langs de binnenzijde van de trouwe draak Fafner, het geruis van de snelweg houdt nooit op en maakt dat de schrijvers zich al na een paar dagen voelen als ruimtevaarders in een grenzeloos heelal.

De tijd zet zijn tanden in de ruimte, verandert haar; wij slagen er niet langer in een belangrijk verschil te bedenken tussen deze parkeerplaats en de laatste die ons wachten aan het eind van de expeditie.

Liefdesverklaring
Opvallend in deze ondoordringbare biotoop (‘niemand zou ons kunnen vinden’) is de aanwezigheid van een veelheid aan demonen. Tijdens de planning van de reis verschijnen ze plotseling in de vorm van het langdurige uitstel wegens de ziekte van Beertje. Eenmaal onderweg zijn er demonen die de reis zouden kunnen bedreigen zoals politiecontrole, monsterlijke vrachtauto’s, argwanende wegwerkers en de donkerte van dicht struikgewas.

De grootste demon duikt echter op – onbenoemd maar tussen de regels door – als de haast voelbare angst om de gezondheid van Beertje. Juist daardoor wordt dit fabelachtige reisverslag tevens een intense liefdesverklaring aan elkaar, aan het verbonden zijn in afzondering, aan het zo kostbare leven. Twee maanden na afloop van de avontuurlijke onderneming overlijdt Carol Dunlop. Als De autonauten van de kosmosnelweg verschijnt, schrijft een verdrietige Cortázar in zijn toegevoegde postscriptum:

Ik zag hoe zij haar eenzame reis ondernam, waarop ik haar niet langer kon vergezellen, en op 2 november ontglipte ze mijn handen als een straaltje   water, zonder te aanvaarden dat de demonen het laatste woord hadden, zij die hen zo had getart en bestreden op deze pagina’s.