Boeken / Non-fictie

Barnes maakt het onbekende bemind

recensie: Julian Barnes (vert. Jan Braks, Ton Heuvelmans en Ronald Vlek) - Uit het raam

Het is een kunst die maar weinigen beheersen: een essay schrijven over een boek dat de lezer niet gelezen heeft en die lezer toch blijven boeien. Hoe doe je dat? Julian Barnes doet het voor in Uit het raam.

Bestudeer de inhoudsopgave van deze bundeling essays die Barnes de laatste jaren schreef (met name voor The Guardian en The New York Review of Books) en zie: nauwelijks bekende auteurs, nauwelijks ‘grote namen’. Het is de wijze waarop Barnes te werk gaat: hij behaagt zijn publiek niet, maar daagt het uit, hij onderschat zijn gehoor niet, maar overschat het liever. Recensies beschouwt hij als oninteressant, als ‘een hobbel waar het boek even overheen moet’. Veel liever schrijft hij over boeken en schrijvers die hij de moeite waard acht. Zo kan het gebeuren dat de namen van Penelope Fitzgerald, Hugh Clough, Ford Maddox Ford, Felix Fenéon en Edith Wharton voor even aan de eenzaamheid van stoffige bibliotheekplanken worden onttrokken.

Literaire roddel


De bundel opent met een gloedvol, persoonlijk verslag van de schrijver die zich ‘out’ als een hartstochtelijk bibliofiel die decennialang boekenmarktjes afschuimde en zijn achterbak vulde met muf ruikende tweedehands waar. Hier schrijft Barnes met de geestdrift van de fanaticus, een gemoedsgesteldheid die ergens diep in iedere boekenkoper smeult:

Destijds leidde de boekenjacht tot een hoge kilometerstand, een laag aankooptempo en frequente frustratie; het neveneffect was om, als je niet gevonden had wat je zocht, een lukrake hoeveelheid boeken aan te schaffen om te bewijzen dat je reis niet voor niets was geweest.

Na deze amuse gaat Barnes de diepte in. Achtereenvolgens gaat hij in op werk en leven van ten onrechte vergeten (want door hem hogelijk bewonderde) auteurs als Penelope Fitzgerald en Hugh Clough. Barnes bespreekt de inhoud van romans, schrijfopvattingen, ontwikkeling en, zoals hij het zelf noemt, ‘literaire roddel’. Zo leren we bijvoorbeeld Fitzgerald zichzelf op latere leeftijd gedroeg als een naïef omaatje. Ook is er een ietwat tragikomisch portret van Ford Maddox Ford, een voluptueuze, talentvolle, maar onder collega-schrijvers weinig geliefde schrijver aan wie Barnes drie amusante en leerzame stukken wijdt. Alsof hij wil zeggen: ik blijf net zo lang enthousiast over Ford schrijven tot jullie allemaal een roman (Barnes’ tip: The good soldier) ter hand genomen hebben!

Ouwe zeur
Verwacht overigens niet bovenstaande namen als voorproefjes op het omslag van Uit het raam aan te treffen. Daar staan vanzelfsprekend de namen van beroemdere vakgenoten, over wie Barnes aanzienlijk kritischer is. George Orwell wordt door Barnes persoonlijk geontmythologiseerd: Orwell zou cruciale delen van zijn journalistieke reportages verzonnen hebben, en bovendien was hij een ouwe zeur. Michel Houellebecq wordt geprezen om zijn intelligentie, maar gekraakt om de gratuite wijze waarop hij die intelligentie in zijn romans als een troefkaart denkt uit te moeten spelen. John Updike kan daarentegen op zo veel lof rekenen, dat eenieder die dat essay onder ogen krijgt, niet kan wachten om aan zijn zestig titels tellende oeuvre te beginnen.

Hoogtepunt zijn de details in het stuk over Rudyard Kipling. Die doorkruiste – potlood en schrijfblok in de hand – jarenlang het Franse land om er kritisch verslag te doen van de staat van de Franse wegen en de uitspanningen en hotels langs die wegen. De afgemeten opmerkingen die Barnes citeert, getuigen van een hartverwarmend plichtsbesef van de man die enkele jaren eerder al zijn magnum opus (Jungle Book) had gepubliceerd.

Knap


Kipling heeft iets gemeen met Barnes: een onvoorwaardelijke liefde voor Frankrijk en alles wat Frans is. De Franse literatuur is dan ook net zo goed vertegenwoordigd in de bundel als de Engelse, met artikelen over Houellebecq, Chamfort, Fenéon en, natuurlijk, Flauberts Madame Bovary. Over dat boek treffen we een lang technisch essay over de Engelse vertaling van Lydia Davis aan. Boeiend, ongetwijfeld, maar toch vooral bijzonder ingewikkeld en láng. Het is een uitzondering op de regel, want ondanks dat Barnes weigert om op zijn hurken naast de lezer te gaan zitten, raakt het overgrote deel van de essays de kern. En zo is Barnes een vurig pleitbezorger of criticaster die er (bijna altijd) in slaagt het onbekende in een paar duizend woorden bekend en bemind te maken. Knap.