Boeken / Fictie

Irakese feitenoptekening geen roman

recensie: Judit Neurink - De bange stad

.

Batavus Droogstoppel uit de Max Havelaar betoogt al dat dichters de ‘werkelijkheid’ maar verdraaien ten gunste van de vorm: ‘Zeg niets wat niet waar is. “De lucht is guur en ’t is vier uur.” Dit laat ik gelden, als het werkelyk guur en vier uur is. Maar als ’t kwartier voor drieën is, kan ik zeggen: “de lucht is guur, en ’t is kwartier voor drieën.” Droogstoppel, wars van enige esthetisering, wil vastleggen en vergeet daarbij dat een ‘fictief’ verhaal een toepasselijke vorm nodig heeft, wil het overtuigend verteld kúnnen worden.

Neurink schrijft in haar verantwoording achterin De bange stad dat ze een roman over drie Irakese gezinnen met verschillende geloofsovertuigingen wilde schrijven, ‘die met elkaar bevriend zijn en wier vriendschap onder druk staat door de sektarische schisma’s in Irak.’ Even later: ‘Hoewel de gezinnen verzonnen zijn, kloppen de feiten in dit boek […] Slechts op een enkel punt heb ik meer vrijheid gegund dan de werkelijkheid (sic!) me toestond.’

Werkelijkheid in roman
Helaas, Neurink wil feit, roman en werkelijkheid verenigen. Dat is een basisfout van de eerste orde: een literair werk is per definitie een op zichzelf staande werkelijkheid, die kán verwijzen naar buitentekstuele non-fictie, maar nog nooit hebben journalistieke maatstaven een goede  roman opgeleverd. Schrijvers zijn geen journalisten; een krant geen roman. De bange stad is geen literair werk, maar een journalistiek verdichtsel door iemand, die begaan is met het lot van de Irakezen na de Amerikaanse inval.

Engagement is te loven. Het beste gedeelte van het boek is dan ook de verantwoording, waarin de politieke en maatschappelijke feitelijkheden in Irak sinds de inval ragfijn geanalyseerd worden. Dit historische overzichtje legt de politieke tegenstellingen in Irak haarscherp bloot en verklaart het failliet van de Amerikaanse strategie en propaganda. Dat is zeer verhelderend voor de lezer en het zou zo opnieuw afgedrukt kunnen worden, in een krant welteverstaan. 

Nijntje in Bagdad
Judit Neurink is kundig in haar journalistieke analyse, maar niet in literaire esthetisering: een verhaal behoeft een talige en beeldende vorm die oorspronkelijk is, wil het overtuigend zijn en werkelijk tot de lezer doordringen. Neurink bedient zich echter in het hele boek van korte hoofdzinnen in de tegenwoordige tijd, in het praesens dramaticum. Dat werkt goed in korte nieuwsberichten en in Nijntje Pluis-verhalen: ‘Nijntje is in Bagdad. De Amerikanen komen. Die zijn niet lief! Wat moet Nijntje nou?’

Zulke staccatozinnen beginnen te ergeren. Waar Nijntje nog volop gelegenheid biedt tot uitleg en psychologiseren, hebben Neurinks figuren onvoldoende diepgang om overtuigend over te komen. Ze worden vluchtig geschetst in auctoriaal commentaar en schijnen niet te kunnen denken. In De bange stad staat dan ook geen enkele monologue intérieur.

Zelfs de sjiitische Ali, het interessantste karakter, komt niet uit de vingerverf. Dat is jammer, want hij moet de antiheld, de schurk, de heuler zijn. Hij wil overleven, werkt met de vijand, terwijl hij toch ook zijn eigen, deels christelijke, deels soennitische familie helpt vluchten naar het veilige Koerdistan. Althans, zo lijkt het. Had de lezer nog enige hoop op thrillerspanning in Ali’s dubbelspel; Neurink legt de plot helemaal uit in dit verhaaltje van oppervlakkig geschetste figuren, daarbij zoetige zinnetjes niet schuwend: ‘Een tank beschilderd door kinderen. […] Vrij van angst. Een kleurig geschilderde tank boezemt geen angst meer in. “Zo moet het zijn”, zegt ze beslist.’

Neurinks werkelijkheid is de mijne niet: verscheurdheid laat zich niet weergeven in zoet verdichte verslaggeving.