Boeken / Strip

Een aanzet tot wetenschap

recensie: Joost Pollmann - Een indruk van echtheid

In het Nederlandse taalgebied zijn zo’n 50.000 strips uitgegeven. Het aantal boeken dat wordt geschreven óver strips is beduidend kleiner. Daarbij zijn deze boeken vaak algemeen en gericht op een relatief jong lezerspubliek dat er over droomt zelf stripmaker te worden. Een van de weinige essaybundels die nederlandstalige strips diepgaander behandelt, is Schijnhelden en nepschurken uit 1973. Meer dan dertig jaar later verschijnt er nu een opvolger: Een indruk van echtheid van Joost Pollmann. Pollmann is bekend als striprecensent van de Volkskrant en directeur van zowel de Haarlemse Stripdagen als Stichting Beeldverhaal Nederland.

Een indruk van echtheid is net als Schijnhelden en nepschurken (geschreven door Rudi Fuchs en Rudolf Geel) een verzameling van essays die eerder in diverse bladen werden gepubliceerd, zoals in De Gids, Tirade en de Volkskrant. Daarnaast zijn er artikelen opgenomen die ter gelegenheid van de Stripdagen in Haarlem in kleine oplage werden uitgegeven. In totaal bevat Een indruk van echtheid negen essays, en achterin het Abecedarium van de grafische roman.

Emancipatie

Uit: Alex van Jacques Martin
Uit: Alex van Jacques Martin

Het belangrijkste thema dat de auteur aansnijdt is de emancipatie van het medium. Iets waar geen enkele auteur die over strips schrijft aan ontkomt. Strips worden vaak als kindervermaak gezien en Pollmann maakt duidelijk dat strips veel meer zijn dan dat. Bijvoorbeeld met het artikel Geen muilperen, maar klessebesjes. Drie gedaanten van het moderne beeldverhaal, waarin hij uitgaat van wat wel het literaire genre binnen de strip wordt genoemd. De drie vormen binnen dit genre zijn volgens Pollmann: verstripte literatuur, stillevens versus actie en neorealisme. Het is een nieuwe indeling die aanzet geeft tot discussie over de stripcanon. Het artikel Grootheidswaan van een kleinkunst. Of: hoe je strips aan de man brengt is een speciaal voor deze bundel geschreven artikel dat handelt over de status van de strip als kunstvorm. In het artikel worden voorbeelden genoemd van hoe een auteur een strip verkeerd kan neerzetten door verhoudingsgewijs te geniale voorbeelden aan te halen. Bijvoorbeeld door Jacques Martins strip Alex, over een Romeins jongetje, te vergelijken met renaissancegrootheden als Veronese en Bellini. Hoe het wel zou moeten, toont Pollmann in een artikel over cartoonist Saul Steinberg. Door naast klassieke kunstenaars de komiek Tommy Cooper als vergelijking met deze tekenaar aan te halen, weet hij een betere toon te vinden dan de eerder genoemde stripfilosofen.

Hokjesgeest

Wat opvalt, is dat Pollmann houdt van het categoriseren van strips. Er zijn artikelen over zwervers, negers en het theater in strips, en het eerder genoemde abecedarium. De eerste twee artikelen lijken opsommingen van de categorieën strips over de verschillende manieren om zwervers of negers in de strip af te beelden. Binnen die categorieën (bijvoorbeeld politiek incorrecte strips over negers) valt ook weer veel onder te verdelen, zoals grappig bedoelde strips en onbedoeld (want lang geleden gemaakte) incorrecte strips. Gelukkig schrijft Pollmann smeuïg, waardoor de artikelen goed leesbaar zijn. Ook geeft hij goede leestips. In de andere artikelen is de opbouw deels afhankelijk van de opsomming van bijvoorbeeld meningen (in slotartikel Grootheidswaan van een kleinkunst), wat soms wel wat uithoudingsvermogen van de lezer vergt.

Doelgroep

De diepgang en specialisatie, en daarmee ook de kwaliteit van de artikelen in deze bundel is afhankelijk van het medium waarvoor het is geschreven. Klanken tonen werd als lezing voor een Amerikaanse stripconventie geschreven en is diepgaand. Heel anders dan bijvoorbeeld Het Swiebertje-effect, dat voor de Haarlemse straatkrant werd geschreven. Dat verschil ligt voor de hand, maar dit maakt het ene artikel een stuk interessanter dan het andere. Voor stripkenners biedt het boek misschien te weinig nieuwigheden. Voor welke doelgroep dit boek is geschreven wordt daarom ook niet helemaal duidelijk. Heel aardig aan het boek is dat Pollmann de lezer in deze publicatie een reeks termen voorlegt die bij de canon van de stripkunst hoort. Hij heeft deze vaak vertaald (onder andere veel semiotische termen) en heeft een aantal zelf bedacht, zoals ‘cartoonisme’. Hoewel Een indruk van echtheid door de opsomdrang van Pollmann soms wat stroperig is, is het wel een leuke inleiding in strips die een aanzet geeft tot een wetenschappelijke aanpak, iets wat in buurland België wel gebeurt. Daar neemt men strips dan ook al veel langer serieus.