Boeken / Fictie

Een literaire grafzerk voor een zieke kerk

recensie: Jeroen Brouwers - Het hout

Waarom, zo vraag ik me af, dreigt Jeroen Brouwers er de laatste jaren toch altijd mee ‘dat dit zijn laatste roman wordt’, als je ziet hoe overrompelend mooi de man nog steeds schrijft? Ja, er is de leeftijd en de naar eigen zeggen ‘verrotte hand’ na de hersenbloeding. Maar er zijn ook de verschroeiende zinnen, en ook het vitriool in de inkt lijkt nooit op te drogen.

Het Hout is ‘nog maar’ ’s mans elfde roman in vijftig jaar schrijverschap – hij beschouwt zichzelf in de eerste plaats nog steeds als essayist. Maar los daarvan is het één van zijn mooiste geworden. Niet alleen omdat hij op een heel verfrissende manier geheel nieuwe materie aan boort – de verstikkende en traumatiserende invloed van de katholieke kerk op kostschoolkinderen – maar ook omdat hij dat met onstuitbaar venijn doet. Alsof hier een van energie en wraaklust blakende twintiger de pen ter hand heeft genomen.

Beklemmend
Het Hout
is in de eerste plaats claustrofobisch: de roman speelt zich integraal af in een jongenspensionaat uit de jaren vijftig. Door de hete temperaturen is de lucht en sfeer en verstikkend, broeierig en dik – net zoals Brouwers’ zinnen dat zijn. Door zijn zinnelijke, wat meanderende manier van schrijven voel je je als lezer meteen zelf tussen die muren geklemd, gevangen. Omdat Brouwers ook gebruik maakt van groteske namen als Mansuetus, Ritsaert Stassinon, Hyacintus en Bullestijd, doet het boek ook wat denken aan het werk van Bordewijk, vooral dan diens Bint en Dreverhaven en Katadreuffe. De vraag die dat meteen opdoemt, is waarom Brouwers zo lang heeft gewacht om expliciet af te rekenen met zijn kostschoolverleden, dat hij al zo overvloedig, maar niet in religieuze context, gedocumenteerd had in de meesterwerken Bezonken Rood en De Zondvloed.

Dat pensionaat wordt met ijzeren hand geregeerd door de welhaast van alle menselijkheid gespeende Mansuetus (bijgenaamd ‘de ever’), die een voorliefde voor lijfstraffen blijkt te hebben, met als favoriete marteltuig ‘het hout’: een soort zwiepend riet waar huid én jongensdromen mee aan flarden worden geslagen. Die meedogenloosheid combineert hij vreemd genoeg met seksuele lust naar diezelfde jongens, die hij ook veelvuldig in de praktijk omzet. De ever moet daarmee één van de meest weerzinwekkende personages ooit uit de Nederlandse literatuur zijn.

Met eigen wapens
Ene Bonaventura, de ik-verteller uit het boek, ziet het allemaal met lede ogen toe, maar lijkt niet zinnens in te grijpen. Toch lijkt dit de meest menselijke broeder van allemaal: hij raakt niet aan de knapen, en koestert een hevige verliefdheid voor de buiten de muren wonende Patricia. Hij is het die de roman zijn spanningsboog mee geeft: hoe zal dit eindigen? Zal de eeuwige twijfelaar Bonaventura, die zichzelf een nietsnut vindt, de moed kunnen opbrengen om zich te verzetten tegen Mansuetus? Laten we het er op houden dat Brouwers op het einde helemaal loos gaat en een schitterend, haast grotesk orgelpunt van zijn prachtig geconstrueerde compositie dirigeert.

Ergens is het ironisch: zeven jaar lang sleet Brouwers als knaap in een jongenspensionaat, een fase die hem voor het leven getekend heeft. Of beter: geschreven. En nu ademt elke zin van Het Hout ademt die katholieke zin voor orde uit, en wemelt de tekst van jargon en rituelen, en van verwijzingen naar Franciscus van Assisi, stichter van de orde. Die instrumenten, die van hem een mak schaap in de kudde van de Heer hadden moeten maken, zet Brouwers dus nu in als instrument van zijn mooiste wraak: Het Hout. Woorden als kogels door de kerk: daar gaan wij als rechtgeaarde atheïst graag voor door de knieën.