Boeken / Fictie

De ongelooflijke montage van krimp

recensie: Jannah Loontjens - Het ongelooflijke krimpen

In Het ongelooflijke krimpen, de nieuwe dichtbundel van Jannah Loontjens, wenst Jannah veel kleine dingen. Zo beschrijft ze, in de gedichten dag en dinsdag, een tijdsbestek waarin het kleine haar volledig in beslag neemt. Loontjens’ wereld is een wereld in vervoering. Hierin is het kleine haar enorm eigen en op Loontjens’ manier van waarde.

Ze beseft dat ze haar aandacht niet absoluut aan een enkel object kan wijden; ze verliest haar focus wel eens. Beelden ontwikkelen zich tekstueel, met inachtneming van andere, parallelle beelden. Zo likken de in de ochtendkrant afgebeelde politici de kruimels van een bord op Loontjens’ tafel. Evenzo verworden de roodverbrande lijven op een bootje in de gracht, tot het beeld van een schaaltje gamba’s op de tapasbar. Oorzaak (werkelijkheid) en gevolg (beschrijving beeld) worden daarmee deel van één geheel door deze montage van parallelle beelden. In deze werkelijkheid leeft en dicht Jannah Loontjens.

(on)eigen taal

~

Toch is hier geen sprake van gesimplificeerde, eclectische over-exposure. Met haar eigenheid, haar wezen, gelooft Loontjens in haar werkwijze. Dit noem ik maar montage, vanwege haar assemblering van beelden in talige bestemming. Ze weet wat ze wil en hoe ze het wil.
Betekenis wordt gedragen in taal, zo beseft ze, en kan veel oordelen in zich dragen. Zo is het gedicht Ivoren toren te interpreteren als aanklacht tegen de veelheid aan kwalificaties die taal kan dragen. In dit gedicht laat Loontjens zichzelf figureren in verschillende situaties waarin ze alledaagse, onschuldige onderwerpen kwalificeert. De gekozen onderwerpen zijn divers waardoor het gedicht niet tot een eenduidige subculturele kwalificatie komt. De onderwerpen als het maatpak, de kinderafdeling in een Turkse winkel en tennissen met borrelnoten nadien, bevatten een zekere subculturele lading. De stereotypen van de multiculturalist en de stinkende rijkaard zijn nimmer ver weg. Daarbij zijn de kwalificaties, zoals de lubberende mouwen van het maatpak, onschuldig in hun dagelijksheid. Na deze diversiteit aan onderwerpen te hebben besproken in een diversiteit aan situaties, eindigt het gedicht met

Een kat gluurt met een oog zo groot
als een badkuip door het raam.

Taal is hiermee vals, zo toont ze met het sterke stukje vormgebruik in dit gedicht. Taal kan een ivoren toren creëren, zo lijkt ze te stellen: taal kan arrogant stelling nemen, poëzie dus ook. Hoe om te gaan met de zware connotaties die taal kan dragen? Wat wel en wat niet aan te snijden, zonder daarbij het zelf te verliezen? Toch is er zeker geen sprake van een auteur die in de taal verdwijnt. Ze verschuilt zich niet achter woorden en weet haar plek als dichteres. Ze is trouw aan haar eigenheid: kan niet blijven steken in een werkelijkheid en moet ‘monteren’, moet beelden transponeren:

Of ik bang ben of aan
de verplaatsing verslaafd,
durf ik niet te bekennen.

De wil tot het kleine

Loontjens positioneert haar taal nadrukkelijk in het kleine, ze krimpt in. Ze bestemt het grote, het zijn, vanuit het kleine – een assembleren van betekenis uit het dagdagelijkse. Zo stelt ze, in duidelijke taal:

…Men is niemand
met de stem van iedereen.

Het minuscule is wat blijft.

~

In de vaart der volkeren, door Loontjens herhaaldelijk opgevoerd als airbus, is het het kleine waar de mens mee werkt. Persoonlijk ken ik niemand die een gehele airbus op een onbewoond eiland weet te construeren: een airbus beslaat verschillende landerijen…. Loontjens, op haar beurt, beeldt zich in dat de schaduw van het vliegtuig, die ze ziet op haar vensterbank, het vliegtuig volgt. Het beeld dat dit levert is eigen, staat op háár netvlies: is privé. Het is háár taal. Ze laaft zich aan de schaduw in de grot van Plato, waarin de werkelijkheid bestaat uit de lullige suggesties die het absolute, de waarheid, aan ons dagelijks leven overlaat. Toch behoeft onze dagelijkse waarheid vertaling want

Het minuscule blijft als het misschien

Waarbij de nadruk op blijft ligt. Wanneer deze blijvende waarheid ‘misschien’ is, behoeft het minuscule aandacht, want het kleine dient zich niet snel aan.

Loontjens presenteert dit op eigen wijze. Het is haar onschuld, haar constructie van de wereld die uit neutrale, alledaagse vragen uniek gestalte krijgt. Deze onschuld is de onschuld van een spook: in haar montage dwaalt haar geest rond kleine dingen. Deze montagemethode is puur individueel, uniek. Loontjens weet deze uniciteit te communiceren. Haar montage wordt geen zooitje. De beschreven werkelijkheid is geen eenvoudige eclectische verzameling en evenzo geen beschrijving. Hier is ze duidelijk over:

te beschrijven wat ze zeggen
is saai, ingesleten als een gewoonte.

Het krimpend vermogen…

Al met al werpt de bundel een interessante these op, als zou de individuele mens rijkdom vinden in schaduwen die op zijn netvlies branden en door een montage van beelden. De schaduwen staan daarbij op het netvlies geschreven in het besef dat de airbus, als metafoor voor het grote, het absolute, nooit volledig, in al haar menselijke competenties te bevatten is.

Al met al is de bundel ‘eigen’ in poëzie. De taal wordt niet oneigenlijk gebruikt. Als lezer word je meegesleept in haar vertaling, haar montage van de werkelijkheid, in competente handreiking. In dit gemonteerde, onschuldige krimpproces blijft het grote buiten schot. Misschien zouden meer mensen dit moeten doen, want

Altijd groeit het
en je weet, het gaat goed,

Maar ze blijft nuchter want na een witregel volgt op de komma:

ook zonder dat je bent.

Hiermee eindigt de bundel. Misschien zit er dan toch een sociale kwalificatie, een breder bestemming dan de onschuld van de dagdagelijkse constructie, onder haar eigen kleine onschuld….