Boeken / Fictie

Parabels over de liefde

recensie: Liefdes (vert. Gerda Meijerink) - Irene Dische

.

‘Er zijn niet veel volwassen maagden in New York.’ En: ‘De jongen had over het gat in de afrastering gehoord.’ Het zijn karakteristieke eerste zinnen uit de verhalen in Liefde van Irene Dische. Bij lezing weet je direct: daar zit écht een verhaal achter.

Twaalf verhalen in de bundel hebben een treurige afloop, eenzelfde aantal een gelukkige afloop. Ook gelukkige? Dat strookt niet met de gangbare veronderstelling dat zo’n afloop literair geen zoden aan de dijk zou zetten. Maar Dische kan het, vooral dankzij mooi gebruik van de contrastwerking – waar zelfs Bouquetverhalen niet buiten kunnen. Aan pech in de liefde gaat gelukzaligheid vooraf, aan gelukzaligheid een hoop ellende, er zijn winnaars en verliezers, er zijn sympathieke en antipathieke karakters en er zijn derden die tegen- dan wel meewerken.

Feit en fictie

Dat Dische ook journalist is (een verhaal heet ‘Lokaal nieuws: moederliefde’) is te merken: de fictie gaat over de wereld om haar heen en niet over haar particuliere navel. Het eerste verhaal eindigt aldus: ‘Dit is een waargebeurd verhaal, alleen de namen zijn veranderd.’ Wie weet draait zij daarmee de lezer een rad voor ogen: als het al de vraag zou zijn wat verzonnen is en wat niet, maakt dat op den duur niet meer uit. Feit en fictie gaan in elkaar op, in ieder geval in die zin dat mogelijk klinkklare feiten in een indringend licht van verbeelding worden geplaatst.

Over contrastwerking gesproken: soms verraadt die stijl voorzichtig haar mededogen met een gebeurtenis, maar vaker beschrijft ze in opzettelijk keurige, laconieke taal de meest akelige dingen, wat tot prettig milde spot leidt, tot ragfijne humor. Dat komt door subtiele wendingen en buigingen van toonzetting en woordkeus. Hiervoor verdient ook Gerda Meijerink alle lof, haar vertaling is voortreffelijk.

~

Troostrijk

De verhalen hebben een journalistieke kortheid: drie tot tweeëntwintig bladzijden. Uitdieping van karakters (zoals in Disches romans) zit er niet in, wat aan de raadselachtigheid ervan bijdraagt. De plots staan voorop, maar de schrijfster weet met haar empathisch vermogen knap in de huid te kruipen van de meest verschillende figuren in de meest verschillende (liefdes)situaties. De literaire blik reikt verder dan het incidentele, dat alleen een beginpunt is: Dische vereenzelvigt zich zodanig met feiten en betrokkenen dat die persoonlijk op papier terecht komen. Blik wordt taal. Ook wordt aan de gebeurtenissen de terloopsheid ontnomen waarmee ze ook in koffiepauzes en op verjaardagspartijtjes de gespreksstof vormen.

Dische heeft met haar aanpak de parabel modern leven ingeblazen. De verhalen, van alledaags tot extreem, geven een overtuigend beeld van de status die de liefde aan het begin van deze eeuw toegedicht kan worden. Dat beeld stemt niet vrolijk, maar de manier waarop Dische verbeeldt, is troostrijk.