Boeken / Fictie

Liefde in tijden van oorlog

recensie: Hugo Hartung (vert. Janneke Panders) - Wij wonderkinderen

In 1957 leek Duitsland nog niet klaar voor Wij wonderkinderen en liet de literatuurkritiek de roman links liggen. Maar het Duitse lezerspubliek stortte zich juist massaal op de lichtvoetige geschiedenis van een schrijver die de oorlog zonder noemenswaardige kleerscheuren overleefde.

Ondanks alles een vrolijke roman van ons leven is de wat wrange ondertitel van deze semi-autobiografische roman. Hugo Hartung laat zijn hoofdpersoon R. op luchtige en vaak ironische wijze vertellen over het leven in Duitsland in de eerste helft van de twintigste eeuw. Hij doet dat onder anderen door reconstructie van de levensloop van zijn jeugdvriend Bruno Tiches, aan de hand van diens nagelaten dagboeken.

Bruinhemden
Tiches is het toonbeeld van opportunisme en een meester in het overleven onder verschillend gesternte. Trouw gezworen aan de laatste Duitse keizer, volgeling van het eerste uur van Adolf Hitler en na de oorlog een invloedrijk politicus en handig zakenman. Hartung maakt een karikatuur van deze Bruno Tiches die actief met alle winden meewaait en er uiteindelijk het beste uitkomt. Dit in tegenstelling tot R. wiens vlucht in de verbeelding, door hemzelf ‘innerlijke emigratie’ genoemd, hem uiteindelijk niets anders oplevert dan een ongeschonden overleving.

De opkomst van de nazibeweging wordt in Wij wonderkinderen als een simpele reactie neergezet: het plebs verzamelt zich achter de grootste schreeuwer en de weldenkende meerderheid blijft in verwarring achter. De invloed van de SA bruinhemden neemt langzaam toe, er is steeds meer sprake van gewelddadige acties en hier en daar nemen mensen de wijk naar vrediger oorden. Dat is zo’n beetje alles wat Hartung te melden heeft over de aanloop tot wat wij nu de meest gruwelijke periode uit de twintigste eeuw zijn gaan noemen. Hij laat de dramatische gevolgen voor wat ze zijn en concentreert zich volledig op de persoonlijke ontwikkeling van zijn hoofdpersoon.

Reuzensprong
R. leidt zijn leven als student en is vooral bezig zich druk te maken om zijn enerverende liefdesleven. Hij legt het aan met een adelijke vluchtelinge uit de Baltische landen, maakt een romantisch reisje naar Italië en probeert met diverse baantjes in zijn onderhoud te voorzien. De enige confrontatie met de nieuwe machthebbers vindt plaats op de werkvloer. Als hij als redacteur van de plaatselijke krant onvoldoende respect toont voor zijn jeugdvriend Tiches, die inmiddels is opgeklommen tot partijbons, wordt hij op staande voet ontslagen.

Vanaf 1939 neemt de geschiedenis een verbazingwekkende reuzensprong om weer te landen in de naoorlogse periode in West-Duitsland. Geen oorlog, geen jodenvervolging, geen Holocaust, geen bombardementen, geen woord over de verschrikkingen van de afgelopen vijf jaren. Inmiddels gelukkig getrouwd met de Deense Kirsten heeft R. wel moeite om het hoofd boven water te houden, er is nauwelijks woonruimte tussen de puinhopen en voor voedsel moet flink gebedeld worden.

Te vroeg
Bijna anekdotisch beschrijft Hartung de wetenswaardigheden van zijn hoofdpersoon, het blijft allemaal van een ‘vrolijke’ oppervlakkigheid waarbij diverse voorvallen nogal kluchtig worden opgetekend.

We zaaien het gras van de vergetelheid op het grote graf Europa en daar marcheren we, tararaboemdijee, overheen. 

In het intellectuele Duitsland van de jaren vijftig kwam een dergelijke literaire uitspatting te vroeg: politiek links was vooral bezig lering te trekken uit de nazitijd, waar rechts de voorbije jaren meer in een ander daglicht probeerde te stellen. De meerderheid van de Duitse bevolking echter, die zo goed en zo kwaad als maar mogelijk was de oorlogstijd heeft proberen te overleven, omarmde deze optimistische roman – en de snel volgende succesvolle speelfilm – als een morele opsteker.

Hugo Hartung schreef het particuliere verhaal van de doorsnee en niet-heldhaftige Duitse burger en dat maakt Wij wonderkinderen een bij vlagen goedgeschreven maar enigszins curieus tijdsdocument.