Boeken / Fictie

Liefdesbedrijf in poëzie

recensie: Hugo Claus - Je buik van pimpelmees

.

Zijn eerste vrouw moest er in 1949 aan geloven in Drie blauwe gedichten voor Ellie, een jaar later in Ring om Ellie. Dag, jij (1970) verwijst naar actrice Kitty Courbois, die het bestond om hem de bons te geven (‘zij die deserteerde’ luidt de slotregel in ‘Love me or leave me’). Enzovoort. ‘Ik schrijf je neer op papier / Terwijl je als een boomgaard in juli zwelt en bloeit.’

Barok
Claus valt onder de Vijftigers, de groep jonge dichters die wilde afrekenen met de vooroorlogse tijd en poëzie van bloedeloos geraakte tradities. Met Lucebert was hij het meest barok, maar wel toegankelijker. Zijn werk verloor op de lange duur ietwat aan geconcentreerdheid door een zekere overproductiviteit. Het was alsof iedere inval moest kunnen. Als hij met mooi ingehouden hartstocht voorlas, leek dat ook te mogen, maar direct van het papier leest het toch minder, vooral als hij zich wat al te makkelijke rijmen veroorloofde.

Daarbij komt dat het Claus vooral gaat om het hartstochtelijk geliefde liefdesspel, de wellust, en ogenschijnlijk minder om de vrouw erachter, zogezegd. ‘Jij, mijn bed’ kun je bijna letterlijk nemen, ‘mijn prikkelpop’ niet minder. Dat maakt die vrouw inwisselbaar, de man minder persoonlijk en de gedichten enigszins monothematisch. De viriele dichter verlustigt zich in de ene metafoor na de andere (‘Mijn vrouw, mijn heidens altaar (…) Mijn jonge bos dat ik doorwinter’) om het lichamelijke plastisch op te roepen, van de vrouw, van zichzelf en van beiden in verstrengeling. Vaak is de beeldspraak heftiger en explicieter dan in de titel Je buik als pimpelmees. ‘Zij als inktvis’ opent zo:

Die inktvis met tongen en tieten
Houdt van mij en ik van haar
Uit lijfsbehoud.
Hoor mij blaten tegen haar gaten.

Eerbetoon
Eenzijdigheid zou waarschijnlijk ook een bundeling van gedichten schaden over dood, vogels of havensteden, tenzij de dichter voor genoeg vormverschillen zorgt. Het is dan ook de vraag of je de weduwe louter liefdesgedichten moest laten bundelen, 53 stuks nog wel. Enerzijds is dat een integer eerbetoon aan de verscheiden echtgenoot annex dichter, maar al met al ook een persoonlijke herinnering aan hun liefde samen, die Claus bijna letterlijk belichaamde, richting vrouw en richting poëzie.

Deze dubbele obsessie voor het erotische (‘mijn baltsgedrag’) valt te interpreteren als een houvast om het besef van vergankelijkheid te kunnen verdragen. Achter de vrouw zijn verval (‘deze voze raap, dit vormeloos materiaal’) en dood (‘de Verwoester’) opvallende aanwezigen. Die vormen met zijn levenslust een ondraaglijk contrast.

Scuse me, dears, voordat jullie mijn kaarsje doven
wil mij nog verder verwilderen, verblinden.
Vergas me, trick oor treat, in een finaal orgasme.

Het beestige
De omslag wordt gesierd door een eenvoudige tekening van Claus. Een naakte vrouw ligt ruggelings in aanbieding en een soort varkentje kijkt toe, ongetwijfeld in gevorderde staat van hitsigheid. In ‘Zij als inktvis’ kwalificeert de dichter zich als ‘een meester in het beestige’. Maar wel een beest dat woordkunstig de vrouw weet te visualiseren.