Boeken / Fictie

“Een rollercoaster van incidenten”

recensie: Herman Brusselmans - Muggepuut

In zijn nieuwe roman Muggepuut verkent Herman Brusselmans opnieuw de grenzen van literatuur en post-postmoderne filosofie, met een held die de lezer bovendien ook nog eens een kijkje in de keuken van het scheppingsproces gunt. Verder veel handdoeken en stoplichten.

Nadat literatuur zich eeuwenlang voornamelijk bezig had gehouden met het grote en imposante – God, oorlog, seks – verschoof de aandacht in de moderne roman na de Verlichting meer en meer naar de gewone man. Sinds een eeuw of twee zijn de letteren wereldwijd zelfs fors aan het proletariseren: naturalisme, Madame Bovary, Moby Dick, etc. etc. – in grote romans speelt de kleine man steevast de hoofdrol. Wat wel bleef was de conventie over waaraan een roman moest voldoen. Plot en psychologische ontwikkeling duiken in de literatuurkritiek steeds weer op als onuitgesproken voorwaarden. Aan de rafelranden van de letteren wordt aan die al te gemakkelijke vooronderstellingen gemorreld, en dat is maar goed ook, want het literatuurlandschap wordt intussen bedolven onder de writing-by-numbersboeken, literaire equivalenten van muzak en MOR, hapklare brokken voor een weinig avontuurlijk, bangelijk publiek. Voorspelbaarheid troef, omdat de markt daarom vraagt.

Geen machinaal maatwerk

In de interessantere boeken gaan de vanzelfsprekendheden als eerste overboord en worden de mogelijkheden die kunst kan bieden juist ten volle uitgenut. Inmiddels bestaat alweer een lange traditie van dat soort schrijven, overigens niet altijd even geslaagd, maar tenminste interessanter dan het machinale maakwerk dat de shortlists doorgaans vult. Voorbeelden van hoe het ook kan, gaan minimaal terug tot Tristram Shandy, een roman waar nu eens helemaal niets in gebeurt, tevens een biografie die ophoudt bij de geboorte van het onderwerp, zodat iedere vorm van psychologische ontwikkeling en identificatie met de hoofdpersoon in de kiem wordt gesmoord. Geen plot en van enig mentaal leven is al evenmin sprake. Daarmee – en met zijn even onnavolgbare als briljante stijl – zette Sterne de toon voor een hele reeks al dan niet bewuste navolgers.

In het Nederlandse taalgebied is de Vlaamse schrijver Herman Brusselmans de belangrijkste actuele beoefenaar van het genre. Begonnen als doorsneeschrijver over de liefde, ontwikkelde hij zich met name in De man die werk vond tot een auteur die met schroevendraaier en waterpomptang de letteren te lijf gaat. Konden vroege meesterwerken als de Ex-trilogie nog worden gelezen als excentrieke soortgenoten van het naturalisme dat tot in onze dagen de literatuur in een ijzeren greep houdt, naarmate zijn oeuvre groeit buigt hij steeds verder af van wat de massa voortbrengt.

Plot was zijn eerste slachtoffer: het is vrijwel ondoenlijk om in kort bestek een opsomming te maken van wat zich in zijn boeken afspeelt. Degene die dat toch wil proberen, heeft slechts de keuze tussen de droge vaststelling dat ze nergens over gaan, en het volledig, inclusief punten en komma’s navertellen van het hele verhaal. De laatste jaren raakt Brusselmans dan ook nog aan de essentie van literatuur als kunstvorm zelf. Hier zien we een parallel met de ontwikkelingen in de beeldende kunsten. Door diverse oorzaken, variërend van uitvindingen als fotografie en film tot en met nieuwe wijsgerige inzichten die de tijdgeest een zekere richting opstuurden, het evoluerende memenveld en zaken als industrialisatie en het effect daarvan op de perceptie die mensen van zichzelf hadden, kreeg beeldende kunst aan het begin van de moderniteit een radicaal andere functie. Het weergeven van de werkelijkheid zoals bijvoorbeeld het schildersoog die waarnam maakte plaats voor een problematisering van de kunst en de media waarvan zij gebruik maakte zelf. Kubisme en andere modernistische stromingen waren nog maar een halfhartige tussenstap, met name in de Verenigde Staten verhieven uiteenlopende schilders als Barnett Newman en Chuck Close het schilderen zelf tot onderwerp van hun kunst. Hun stijlen verschillen enorm, de onderliggende motivatie is vergelijkbaar en put uit dezelfde bron.

Eenzame enkeling

In de letteren heeft die aanpak weinig navolging gekregen. De overgrote meerderheid van de literaire produktie komt niet verder dan het scheppen van een illusie, zoals de realistische schilders uit de negentiende eeuw en eerder dat op hun manier ook deden. Slechts een eenzame enkeling als Brusselmans wijkt van dat uitgesleten pad af. In zijn jongste roman is de held een schrijver, een vertegenwoordiger van de beroepsgroep waar Brusselmans volgens de statistieken ook bij hoort. Op zich niet zo bijzonder, talloze romans beschrijven schrijvers, maar bij Brusselmans gaat het toch net even anders. We volgen Danny Muggepuut in zijn dagelijkse beslommeringen: hij heeft succes, schrijft aan zijn tiende roman – waaruit we alvast wat fragmenten krijgen voorgeschoteld – en maakt zo het één en ander mee, zowel ogenschijnlijke futiliteiten als wat we ook echte gebeurtenissen zouden mogen noemen, alleen ontbreekt de samenhang totaal.

Muggepuut is de post-postmoderne romanheld bij uitstek: niets wat hij doet draagt bij aan een samenhangend psychologisch portret zoals dat in de literatuurlessen wordt onderwezen. Hij is daarbij niet de drager van een filosofisch idee, maar het postmoderne voorbij. De ogenschijnlijke onbenulligheden die Brusselmans presenteert krijgen, doordat hij ze naast wat meer traditionele voorvallen plaatst, hetzelfde gewicht, waarmee tegelijk niet wordt gezegd dat ze ook van belang zijn. Behendig onttrekt Brusselmans zich aan normering, hij beschrijft alles tot in hetzelfde detail, of het nou het aantal keren is dat Muggepuut voor een stoplicht halt houdt, de hoeveelheid handdoeken die iemand thuis in de kast heeft, een zaalvoetbalwedstrijd of de manier waarop hij graag de liefde met iemand zou bedrijven. De roman confronteert zo de lezer met zijn eigen perceptuele vooringenomenheid, maar kan dat alleen door de meeslepende stijl waarin het geschreven is, zodat het uiteindelijk ondanks alle filosofische implicaties toch een roman is en blijft, een kunstwerk, zij het van een hogere literaire orde. Au fond behandelt het boek zo de manier waarop wij door middel van taal onze relatie tot de buitenwereld vorm geven.

Het literaire gehalte van de roman gaat hier verder dan alleen een ondersteunende functie ten behoeve van de filosofische boodschap. Opnieuw zijn er raakvlakken met de beeldende kunsten. De vraag wat kunst is, werd in die discipline aan het begin van de vorige eeuw in één klap beantwoord, toen Marcel Duchamp onder het pseudoniem R. Mutt (= Armut) een urinoir tot kunst uitriep. Voortaan was alles kunst wat door iemand die zich kunstenaar noemde tot kunst werd uitgeroepen. Een opvatting die tot op de dag van vandaag de kunstwereld in zijn greep houdt en in de Brit Art zijn jongste, maar waarschijnlijk niet laatste incarnatie beleeft. Duchamp hield zich niet alleen niet aan de regels – dat hadden velen voor hem ook gedaan, de grote kunstvernieuwers deden niet anders – maar verwierp het hele idee dat er zoiets als regels zouden moeten en kunnen zijn. Net zo is Brusselmans geen literaire rebel. Zijn schrijven is transcendent, maakt geen deel meer uit van de bestaande literatuur, maar heeft zich daaraan ontrokken. Alle verzet is hier zinloos, want conformisme in een andere vorm. Alleen uiterlijk doet wat Brusselmans maakt nog denken aan de romantraditie waaruit Muggepuut is voortgekomen.

Het zou vervolgens een misverstand zijn om te denken dat Muggepuut in die transcendentie eenduidig is. Niets is minder waar. Had Brusselmans zich met dit boek alleen maar tegen de rest afgezet, dan had hij nog steeds volop in de literaire traditie gestaan. Het is dan ook heel goed mogelijk om motieven aan een symbolische analyse te onderwerpen. De handdoeken die – het is hierboven al opgemerkt – in groten getale voorkomen, de stoplichten (!), de getallensymboliek – het zijn niet de enige ogenschijnlijke handvaten voor een diepgaand uiteenrafelen op traditionele voet, alleen zal een dergelijke inspanning nergens toe leiden, bij gebrek aan een groter verband waaraan de interpretaties hun zin zouden kunnen ontlenen. Dat alles bij de gratie van een uitontwikkelde stijl, het instrument bij uitstek waarmee Brusselmans de vele voetangels en klemmen op zijn zelfgekozen, maar eenzame pad effectief onschadelijk maakt – en de lezer tenslotte gelouterd achterlaat.