Boeken / Fictie

Zonder zesde vinger

recensie: Haruki Murakami (vert. Jacques Westerhoven) - De kleurloze Tsukuru Tazaki en zijn pelgrimsjaren

Verstoten worden door mensen die je liefhebt, het is een van de pijnlijkste ervaringen die een mens kan overkomen. Murakami schreef er een – voor zijn doen – eenvoudige roman over.

Iedereen die wel eens buiten een groep is gevallen, weet hoe eenzaam dat is. De pijn van die eenzaamheid kan mooi worden geïllustreerd door een voorbeeld uit de praktijk van psychoanalytica Frieda Fromm-Reichmann (eerder aangehaald in een artikel op New Republic). Ergens eind jaren vijftig vroeg Fromm-Reichmann aan een catatonische patiënte: ‘Hoe eenzaam voel je je?’ De patiënte liet haar verkrampte hand zien: de duim stond omhoog, de andere vier vingers waren naar de handpalm gebogen. Je zou dat gebaar kunnen zien als een ’thumbs up’, maar Fromm-Reichmann herkende de symboliek, ze zag dat de duim afgezonderd was van rest van de vingers. ‘Zó eenzaam?,’ vroeg ze, waarop de patiënte zichtbaar ontspande.

Zo eenzaam voelt Tsukuru Tazaki, de ‘kleurloze’ titelheld van Murakami’s nieuwste roman, zich ook. Nadat zijn vier vrienden zonder opgaaf van reden de vriendschap opzeggen, kan hij alleen nog maar aan de dood denken. Na een aantal maanden diepe ellende pakt hij zijn leven weer op, als een nieuw man, dunner en killer. Zijn vermogen om lief te hebben lijkt hij kwijt. Tot hij, zestien jaar na dato, een vrouw ontmoet die hem raakt en die hem aanspoort de redenen van zijn toenmalige verbanning uit te zoeken.

Binnen de lijntjes


Het gebeurt niet vaak dat je een Murakami-roman in enkele zinnen kunt samenvatten en dat die zinnen samen een logisch verhaal opleveren. De kleurloze Tsukuru Tazaki en zijn pelgrimsjaren is de meest toegankelijke Murakami sinds Norwegian Wood. Dat zal niet alle fans evenzeer bekoren. Die fans zijn grofweg in twee soorten te verdelen (zo was een van de bevindingen op het uitverkochte Murakami Festival dat Das Magazin organiseerde): 1.) degenen voor wie het niet gek genoeg kan (favoriete Murakami: De Opwindvogelkronieken) en 2) degenen voor wie het niet al te gek moet worden (favoriete Murakami: Norwegian Wood).

Die tweede categorie fans heeft er eindelijk een leesbare Murakami bij. Vliegt Murakami normaal gesproken voortdurend uit de bocht met zijn kenmerkende mengelmoes van onverklaarbare gebeurtenissen, uitgesponnen droomsequenties en absurde gesprekken, in De kleurloze Tsukuru blijft hij keurig binnen de lijntjes. De plot is helder en er gebeurt weinig dat niet kan worden uitgelegd.

‘Vijf vingers is precies goed’
Dat de roman relatief ‘gewoontjes’ is, past bij de thematiek. Tsukuru ziet zichzelf als iemand die niets bijzonders heeft, maar anderen uiten voortdurend hun bewondering voor hem. Door hard door te ploeteren, heeft hij zijn duidelijk omlijnde jeugddroom – stations bouwen – verwezenlijkt. In tegenstelling tot zijn vier vrienden (die allemaal een naam hebben met een kleur erin), moest Tsukuru het doen zonder speciaal talent of opvallende persoonlijkheid. Maar de vier vrienden, zo blijkt, hebben weinig zinvols met hun oorspronkelijke talenten gedaan.

Het is een boodschap die meerdere keren terugkomt: iets uitzonderlijks hebben kan je juist tegenwerken, eenvoud is bijzonder genoeg. In een gesprek met Tsukuru vat een stationschef dit kernachtig samen: ‘Volgens pianisten die een zesde vinger hebben, zit zo’n ding alleen maar in de weg. (…) Vijf vingers is precies goed.’ Dit gesprek resoneert met een eerder verhaal binnen het verhaal, waarin een jazzpianist zich beklaagt over zijn talent. Talent is onbetrouwbaar, terwijl het wel verwachtingen schept. 

Overcompensatie
Murakami laat zien hoe gecompliceerd vriendschap kan zijn en maakt Tsukurus eenzaamheid invoelbaar. Wat dat betreft heeft hij geen ‘zesde vinger’ nodig. De kleurloze Tsukuru irriteert echter doordat er te veel expliciet wordt gemaakt. Na het bovengenoemde gesprek moet Tsukuru ‘opeens’ terugdenken aan het verhaal over de jazzpianist. Tsukurus vriendin, Sala, rationaliseert en psychologiseert voortdurend zijn verleden, direct nadat hij erover heeft verteld. En als er iets raadselachtigs overblijft, wordt dat tenietgedaan doordat Tsukuru het letterlijk ‘raadselachtig’ noemt.

Zulke toelichtingen ontdoen het boek van zijn magie. Het lijkt alsof Murakami de overdaad aan mysterie in de rest van zijn oeuvre wilde overcompenseren. Het resultaat is niet geheel onplezierig, niet geheel oninteressant, maar wel bijna net zo tam als Tsukuru denkt te zijn.