Boeken / Fictie

Veel wolf, weinig wol

recensie: Glen Duncan (vert. Marja Borg) - De laatste weerwolf

.

Dacht u dat de weerwolf uitgestorven was? Nee hoor, er is er nog één. Maar die heeft het niet makkelijk.Glen Duncan heeft met De laatste weerwolf een literaire weerwolvenroman willen schrijven. Hij wordt door The Times Literary Supplement als een van ‘Britain’s twenty best young novelists’. En over het algemeen krijgt hij dan ook lovende kritieken voor de internationale doorbraak die De laatste weerwolf is. Helaas kunnen we het daarmee niet geheel eens zijn.

Daar waar dit boek vol zou moeten staan met essentiële vragen over het leven treffen we namelijk voornamelijk geneuzel aan van een langdradige Jacob Marlowe. Tweederde van het boek wordt gevuld met uitgemolken fatalistisch gezeur van een uitgebluste man. Niet onlogisch voor iemand die al tweehonderd jaar leeft, maar daarom nog niet minder saai. Daarnaast worden de sombere gedachten van Jacob door de auteur ook nog eens onsamenhangend verwoord.

Pretentieuze overvloed


De gedachten van Jacob springen van de hak op de tak, en hebben een sterk associatief karakter. Alleen zijn die associaties zelden goed te volgen. Dit noem je niet literair, maar pretentieus. Duncan lijkt diepgang te verwarren met onnodig moeilijk doen.

En ondertussen Drews leven in levensechte brokken zoals de ‘Wat voorafging’-openingsscènes van een soap: zijn moeders grote, blonde hoofd, met blauwe oogschaduw en een koffieadem, dat het licht in zijn kinderwagen blokkeert en naar beneden komt zeilen als een goedaardige planeet. De pijn in zijn vingers wanneer hij de pianotoetsen probeert te bereiken en de toetsen zelf hints uit de tijd voor zijn geboorte.

En zo gaat het nog even door. Nergens krijg je het gevoel dat er Glen Duncan zich echt durft uit te spreken over de grote thema’s die hij zelf aandraagt. Bijvoorbeeld over de zin van het leven, goed versus kwaad en vreemdelingenhaat. Deze onderwerpen worden het boek ingeslingerd om daar doelloos te blijven rondzwerven.

Confronterende, maar nutteloze kut


Het best presteert de schrijver in de gedeelten dat hij zich primair richt op het horroraspect van het weerwolventhema. Helaas is dit, tot aan de laatste vijftig pagina’s, slechts sporadisch terug te vinden in het geheel. En dan worden we op die momenten ook nog eens veelvuldig geconfronteerd met de kloppende erectie van Jacob. Seks is een standaard aspect van een weerwolf- of vampierverhaal (ook vampieren zijn in dit verhaal aanwezig), maar het voelt hier meer als een moetje dan als erotiek.

Onder het mom van confronterend literair proza worden we doodgegooid met termen als beffen, kut en neuken. Dat is prima als dat een doel heeft, maar stomvervelend als het alleen om het schokeffect draait. En dat laatste lijkt hier voornamelijk het geval. In alle aspecten van zijn ‘literaire’ werk lijkt Duncan zich vooral te wenden tot overdreven taalgebruik. Of het nu de steeds malende gedachten zijn van Jacob, de zich steeds letterlijk herhalende metamorfoses tot weerwolf of de terugkerende erecties: het zijn verhullingen van het gebrek aan diepgang.

De laatste weerwolf is een pretentieus verhaal, dat zowel weinig met literatuur als met horror te maken heeft. Het is van beide te weinig om echt te boeien. Alle verdere goede kritieken ten spijt: dit is gewoon niet zo’n goed boek. Te weinig bloed voor een horror, te veel onzin(nen) voor literatuur. Te veel woorden voor te weinig verhaal. Voor een alternatief weerwolfverhaal kun je beter De wonderlijke geschiedenis van dr. Jekyll en mr. Hyde van Robert Louis Stevenson nog eens afstoffen.