Boeken / Fictie

Een moderne Icarus

recensie: Gerrit Hoogstraaten - Wie vleugels heeft

Eerst waren er Oedipus en Icarus. Nu is er Frank. Amateurtheaterproducent Gerrit Hoogstraaten publiceerde onlangs zijn eerste roman Wie vleugels heeft: thriller, psychologische roman en moderne tragedie. Wie hoog vliegt kan diep vallen. Maar wie vleugels heeft móét wel vliegen.

De roman begint als een thriller: een spannende flashforward en vervolgens de chronologische aanvang van het verhaal dat volledig gaat over een nieuwe regisseur die zijn plaats probeert te veroveren bij een amateur musicalgezelschap. De regisseur begint meteen op de verkeerde voet als hij decorbouwer Frank toestaat om ook eens een rol te spelen in de volgende uitvoering, Pippin. Deze introductie in de wereld van het amateurtoneel begint met snelle monologen en dialogen doorregen met observaties van de wat zelfbewuste regisseur (“Ik moest afronden met iets pakkends, anders was dit een verloren praatje.”). Ook de interne bespiegelingen met pregnante vragen, overpeinzingen en analyses van Pippin zorgen voor een interessant begin. Hoogstraaten schrijft bovendien met voldoende spot om de wat pompeuze regisseur sympathiek te vinden. Vanaf dan begint alles door elkaar te lopen: toneelspelers en toneelpersonages, roman en toneelstuk en ook de protagonist en Hoogstraaten zelf.

Tweede acte
Dit dooreenlopen van rollen en lijnen is de grote forte van de roman maar hierin zit hem ook de reden dat het middenstuk van het boek wat zwak is. De personages worden platter beschreven, er zit veel herhaling en veel van hetzelfde in en Hoogstraaten verwijst regelmatig naar het toneelstuk Pippin. Die verwijzingen zijn echter slecht te begrijpen voor wie het stuk niet kent. De spanning van het begin is er hierdoor in deze tweede acte helaas uit.

Pippin wordt uiteindelijk een moderne Icarus door zijn manische natuur en de stemmen die rondrazen in zijn hoofd – verbeeld door de andere toneelspelers. Die stemmen spreken en zwijgen op precies de verkeerde momenten en leiden hem naar zijn noodlottige einde. Pippin wordt gespeeld door decorbouwer Frank, die wel erg veel parallellen met zijn personage blijkt te vertonen. Maar welke stem wat zegt, wie zwijgt en wie wat hoort blijft in de schaduw. Ook de regisseur wordt achterdochtig.

Exit Frank
Na de repetities blaast hij stoom af bij zijn vrouw Joosje, een tamelijk betweterig type dat niet zo goed uit de verf komt. Ze blijft vooral een personage en lijkt een kunstmatige variant op wat wellicht beter een monologue intérieur had kunnen zijn. Naarmate het dramatische einde nadert, het hele toneel in elkaar dondert, en ook ’s regisseurs positie onhoudbaar wordt, blijkt juist Joosje echter een zeer belangrijke sleutel voor een interessante interpretatie van de roman: ze besluit te zwijgen.

Op het moment dat de vragen rijzen, eindigt het verhaal en valt het doek voor deze intrigerende roman waarvan na het zwakke middenstuk het sterke einde als een grote verrassing komt.