Boeken / Fictie

Liever luisteren dan lezen

recensie: Ellen Deckwitz - De blanke gave

De derde bundel van Ellen Deckwitz, getiteld De blanke gave, valt op door zijn veelzijdigheid. Met humor, ernst en absurdisme creëert Deckwitz gedichten waar je wel even goed voor mag gaan zitten.

Na het lezen en herlezen van De blanke gave valt een rode draad nog steeds moeilijk te ontdekken. Geen bundel die makkelijk valt samen te vatten dus. Dat hoeft ook niet, en misschien is het voor de poëzie van Deckwitz ook niet nodig: er zijn genoeg gedichten die op zichzelf staan en genoeg te zeggen hebben. Al blijft het onduidelijk wat de boodschap precies inhoudt.

Het ijs smelt, het water stijgt
Het enige duidelijke motief dat in de meeste gedichten terugkomt, is water. Er wordt gezwommen, gesparteld en gedronken, er zijn overstromingen, de zee stijgt en het ijs smelt. Soms zijn deze gedichten abstract, vaak ook komt het dicht bij de werkelijkheid en de grote rol die water in onze geschiedenis gespeeld heeft. Zo is er de overstroming in New Orleans, maar vaker nog betreft het ons eigen waterlandje: ‘Van Groningen tot het Drielandenpunt van Den Haag tot Aalsmeer trokken ze het water over zich heen als een branddeken.’

Deckwitz weet de geschiedenis op een speelse wijze te verweven met het hedendaagse. Een mooi voorbeeld hiervan is het gedicht over ijsmummies uit de Eerste Wereldoorlog, die door het opwarmen van de aarde langzaam boven komen: ‘ieder jaar danken we google maps / dat ze weer wat voorgeslacht / onder het smeltijs vandaan halen.’ Of in de eerste ‘waterpsalm’ (de bundel telt er vijf), waarin de ark van Noach lijkt te worden volgestouwd met dieren alsof ze deel uitmaken van de bio-industrie en op weg zijn naar het slachthuis. 

Verwarring
Net als in haar eerdere werk creëert Deckwitz verbazingwekkend krachtige enjambementen. ‘Tegen het einde beweerde hij liever / grappig te zijn / dan zichzelf. En zijn glimlach niet als gunstig bedoelde / maar als het inlossen van schuld / oprichten van schild.’ Of wat te denken van: ‘Vermoeden is altijd beter / dan verwekken. En jong zijn betekent meer / kansen te verknallen.’ Het zijn regels die voor een moment verwarren en vervolgens verheugen.

Groter is de verwarring wanneer Deckwitz serieuze onderwerpen afwisselt met naar het schijnt willekeurige oprispingen. Het zijn sprongen die niet altijd even goed te volgen zijn, waardoor de lezer met gemengde gevoelens achterblijft. Wat is nou precies de bedoeling: een diepere boodschap zoeken achter het geheel, of mogen we het simpel weglachen? In een enkel geval wordt het allemaal wat simpeler gesteld en is iets gewoon geinig, zoals in een gedicht over de snaterende futen die de mensheid uit lijken te lachen om haar zinkbaarheid: ‘Tijd voor drijfvet jongens, alleen kuikens houden zich zo aan het droge!’ 

Momentopname
Het onbevredigende gevoel dat de gedichten soms opwekken, verdwijnt op magische wijze wanneer Deckwitz haar gedichten voordraagt. Deckwitz is een echt podiumdier, wat haar gedichten een genot maakt om naar te luisteren: ineens is het allemaal niet zo ingewikkeld meer, maar vooral heel mooi. Misschien is dat dan ook hoe deze gedichten het beste gelezen kunnen worden: alsof ze voorgedragen worden, een momentopname zijn.