Boeken

Een nieuwe geografie van het verlangen

recensie: David Thomson - The Whole Equation

David Thomsons The Whole Equation heeft als ondertitel “a history of Hollywood”, maar het boek is meer dan alleen een geschiedenis van de Amerikaanse filmstad. Het boek is een kritische en gelaagde overpeinzing over de betekenis van cinema, geschreven in een zeer persoonlijke en essayistische stijl. Het boek kan zo in het rijtje worden geplaatst van klassiekers als Peter Biskinds Easy Riders, Raging Bulls en Theodore Roszaks Flicker.

Er is een moment dat cruciaal is in onze ervaring van cinema. Er is een overgang die plaatsvindt als we na het zien van het geprojecteerde licht van een film de duisternis van de filmzaal moeten verlaten, terwijl onze ogen langzaam moeten wennen aan het licht van de buitenwereld. Op dat moment is de afstand tastbaar tussen de kunstmatige gloed van film en de complexe gradaties van licht die deel uitmaken van de realiteit.

Greta Garbo
Greta Garbo

De meest voor de hand liggende vergelijking die samenhangt met dit contrast is dat cinema parallel loopt met onze dromen en verlangens, zoals ooit eens door filmtheoreticus André Bazin is geopperd. Cinema bood naar zijn mening een domein waar onze verlangens op een visuele wijze tastbaar werden gemaakt. Maar het medium lijdt soms onder het sensuele gewicht van die vergelijking. Want is film eigenlijk niets meer dan een escapistisch ritueel dat wij delen met andere toeschouwers in een donkere zaal? Een collectieve impuls die ons naar een grot vol illusies drijft? Als kunstvorm schiet film voor veel cultuurcritici tekort in zijn gewilligheid om te vluchten. Een gewilligheid die altijd gebonden zal blijven aan commerciële wetmatigheden.

In David Thomsons The Whole Equation vormt een analyse van deze paradoxen van het cinematografische verlangen de basis voor een zeer persoonlijke tocht door de geschiedenis van het epicentrum van de film: Hollywood. Maar The Whole Equation is geen standaard geschiedenisboek dat vanuit een chronologische orde werkt om inzicht te geven in de ontwikkeling van de stad en zijn droomindustrie. The Whole Equation heeft meer de omvang van een gedegen en erudiete cultuurgeschiedenis, waarin Thomson met een overtuigende passie van alles aan de maalstroom van Hollywood verbindt. Het is een kritisch essay en een associatieve liefdesbrief ineen, waar beide perspectieven op een dialectische manier inzicht bieden in een complex en verleidelijk fenomeen.

De metafysica van een donkere zaal

Een prachtig voorbeeld van Thomsons uitvoerigheid is zijn gebruik van de openingspassage van Robert Musils Der Mann ohne Eigenschaften, gekoppeld aan een passage van Proust, die hij vervolgens verbindt met zijn idee dat er een nieuwe manier van kijken ontstond aan het begin van de vorige eeuw. Musils woorden hebben de precieze kracht van een longshot, waarbij de schrijver langzaam in woorden inzoomt op details. Dit voorbeeld illustreert Thomsons geloof dat met de komst van cinema de textuur van het zien ingrijpend is veranderd.

En als het zien het zintuig is dat direct lijkt te zijn verbonden met de manier waarop wij herinneren, is het een logische stap om te stellen dat de komst van film allerlei filosofische implicaties heeft. Maar naast het duiden van de wispelturige magie van film maakt Thomson ook de balans op van deze vernieuwende uitvinding door te komen met de keiharde economische feiten achter de illusie. Met Polanski’s Chinatown als voorbeeld geeft Thomson inzicht in de nauwe marge tussen kunst en commercie binnen de cinema. Hij komt met cijfers en bescheiden financiële modellen. En tussen de regels door beschrijft hij kort de botsingen van ego’s en belangen die onlosmakelijk verbonden zijn met de productie van een grote film.

Beeldschone obsessies

Thomson schrijft vaak in de opzwepende stijl van het New Journalism. Zijn stijl is vlot en varieert van van sensationeel naar diepzinnig. Hij schrijft met een pakkende flair over bestaande mensen en feiten. Het boekt schakelt probleemloos van Louis B. Mayer naar Edward Hopper. Van Gustav Mahler naar Alfred Hitchcock en van Charlie Chaplin naar Virginia Woolf. En ondertussen vraagt Thomson zich vanalles af. Is er bijvoorbeeld een relatie tussen de groei van het aantal scheidingen en de populariteit van cinema? Is er een relatie tussen ons beeld van liefde en film? Hoe beïnvloeden die filmbeelden onze realiteit en het beeld van onszelf?

De passie voor film wordt keer op keer in balans gebracht met analyse. Voor Thomson moet het onduidelijke genot van film gevangen worden door het te bekijken vanuit een intellectueel perspectief. Zijn pogingen zijn mooie schetsen die pogen te verklaren en daarnaast ruimte openlaten voor verdere overpeinzingen.

Rita Hayworth
Rita Hayworth

Thomson is ook niet immuun voor zelfreflectie. Zijn hoofdstuk ‘By a nose’ is eigenlijk verplichte kost voor elke filmliefhebber. In het stuk probeert hij zijn eigen problemen met de verleidelijkheid van het beeld te analyseren aan de hand van zijn fascinatie met Nicole Kidman. Het hoofdstuk is zeer persoonlijk in de beschrijving van de ervaring hoe het mogelijk kan zijn dat wij met bepaalde acteurs een schijnintimiteit bereiken nadat wij wat films met die persoon hebben gezien. Het is een subliem spel van woorden, waarin Thomson een mate van sensuele aantrekking tot het ongrijpbare beeld niet kan verbergen, terwijl hij dat gegeven nu juist gebruikt als een probleemstelling binnen zijn uitgebreidere geschiedenis.

Verliefde Modernist

Thomson gebruikt het boek ook als een pantheon voor verschillende schrijvers, acteurs en gelukszoekers die naar Hollywood gingen voor de roem, maar zich verloren in zonovergoten alcoholisme en zelfmedelijden. Een schrijnend voorbeeld vormen de schrijvers die Hollywood naar zich toe trok. F. Scott Fitzgerald, Dorothy Parker en William Faulkner vertrokken allemaal naar Californië en zaten daar hun tijd uit als onderbetaalde schrijvers van b-films. De titel van Thomsons boek verwijst naar een passage uit Fitzgeralds roman over Hollywood The last Tycoon, waarvoor Fitzgerald ongegeneerd putte uit zijn eigen ervaring als scriptschrijver en Hollywood insider.

Tegenover de schrijvers plaatst Thomson beknopte en realistische beschrijvingen van de grote studiobazen, die een unieke positie hadden met hun geld. De nieuwe vormen van decadentie die ontstonden met de komst van onvoorstelbare winst naar Hollywood, zijn beschreven in pakkende passages over seks, verveling en onverwachte gewelddadigheden.

De kracht van The Whole Equation ligt hem in het feit dat Thomson zijn geschiedenis open laat. De equation moet als het ware kloppend worden gemaakt door de lezer en zijn associaties. Net als zijn fantastische naslagwerk The New Biographical Dictionary of Film, waarin elke biografische schets onlosmakelijk is verbonden met Thomsons visie, biedt The Whole Equation voldoende stof tot nadenken. Het boek is zeker geen droge tekst, maar eerder een inspirerend essay geschreven door een verliefde modernist die schrijft met enige nostalgie. Thomsons modernisme ligt in zijn geloof in de ideologie van een avant-garde die een brug kan slaan tussen de hoge en de lage cultuur. Thomson onderscheidt zich van het elitaire modernisme door de massacultuur te zien als een gebied waar artistieke vernieuwing mogelijk kan zijn binnen de marges van het commerciële systeem en gevoed door de energie van het moderne leven.

De nostalgische toon die voornamelijk aan het einde van het boek de overhand begint te krijgen, vormt naar mijn mening de enige zwakte, omdat hij vervalt in de modieuze trend om een cultureel verschijnsel in een terminale fase te plaatsen. Denk hierbij aan alle ‘einde van…’-constructies die zo populair zijn geworden na Fukuyama. Zijn observatie dat film ingehaald zal worden door de nieuwe intense dynamiek van computerspelletjes zal nog moeten blijken, maar je vergeeft hem deze voorbarige voorspelling na alle inzichten die hij daarvoor bood.