Boeken / Fictie

Ingewikkeld, maar formidabel

recensie: David Mitchell - Wolkenatlas

Het lijkt mij duidelijk dat het fenomeen literaire prijs met een korreltje zout moet worden genomen. Vaak zijn het niet de beste boeken die winnen.
Grote favoriet voor de Man Booker prize, de meest prestigieuze prijs van Groot Brittannië, was Cloud Atlas van de jonge Engelse schrijver David Mitchell (Nederlandse titel Wolkenatlas). Ik ken het boek niet dat de prijs uiteindelijk kreeg (The Line of Beauty van Alan Hollinghurst), maar ik kan me nauwelijks voorstellen dat er het afgelopen jaar iets is verschenen dat het boek van Mitchell qua stijl, durf en inventiviteit van compositie overtreft. Maar het is niet alleen een ambitieuze proeve van technisch kunnen: het gáát ook nog ergens over. Dit is een hoogst origineel, een formidabel boek.

Het boek is onderverdeeld in zes verhalen die allen hun eigen literaire vorm hebben en die Mitchell de gelegenheid bieden een ongekende staalkaart aan uiteenlopende stijlen te ontvouwen. Iedere keer is het ook net alsof er een nieuwe roman begint. De zes verhalen volgen elkaar chronologisch op en zijn door allerlei subtiele elementen met elkaar verbonden waardoor je op den duur de indruk krijgt dat de diverse personages incarnaties zijn van hetzelfde individu of op zijn minst door mysterieuze draden van verwantschap door de tijd heen met elkaar verbonden zijn.

Van notaris tot roddeljournaliste

Achtereenvolgens worden we getrakteerd op: het dagboek van de Amerikaanse notaris Ewing die anno 1850 rondreist in Polynesië; brieven uit 1931 van de charmante musicus en oplichter Frobischer, die zich in Vlaanderen aan een halfblinde componist heeft opgedrongen als zijn assistent; een spannende thriller uit 1975 over de roddeljournaliste Luisa Rey die een schandaal op het spoor komt over een onveilige kernreactor; beproevingen van de uitgever Cavendish, tegen zijn wil opgesloten in een verpleeghuis; een ver in de toekomst spelend interview met een ter dood veroordeelde ‘fabrikaat’ (fabrikaten zijn genetisch gemanipuleerde wezens die ergens in een verre toekomst laag gekwalificeerd werk mogen opknappen) en het eigenlijke kernverhaal, dat het enige is dat in zijn geheel wordt uitverteld. De andere verhalen breken halverwege af en worden in de tweede helft van het boek, maar dan in omgekeerde volgorde, weer verder verteld. Zodat we uiteindelijk weer bij het begin uitkomen.

Dat lijkt allemaal buitengewoon ingewikkeld. Dat is het ook, en Mitchell heeft er ruim 500 pagina’s voor nodig. Maar tegelijkertijd is dit een pageturner die met zo veel vaart en humor is geschreven, dat de structuur nergens een monstrum wordt dat het eigenlijke genieten van deze geweldige literatuur in de weg zit. Het is ongelofelijk met welk speels gemak Mitchell overspringt van de ene stijl naar de andere. De lezer steeds op het verkeerde been zet, maar toch bij de les weet te houden.

Stijlwisselingen

Het dagboek van Ewing is uitgesproken Victoriaans, de verhalen van Frobischer en Cavendish zijn buitengewoon grappig en de geschiedenis van Luisa Rey (korte hoofdstukjes met veel cliffhangers, nadruk op dialoog) leest als een combinatie van The China Syndrome en een Grisham-thriller, maar het allermooiste vond ik het zesde verhaal. Dit speelt in de wereld na de Val: een milieuramp heeft de oude beschaving vrijwel geheel vernietigd. De aarde wordt bevolkt door een gedegenereerd mensenras wier taal is vervallen tot primitief gebabbel. En aangezien Mitchell het verhaal laat vertellen door één van die mensenwezens, heeft hij hiervoor een nieuw soort babytaal moeten ontwikkelen. Dat klinkt ongeveer als volgt:

“meer spulle, meer ete, hoogre snelheid, langer leve, maklukker leve, meer macht… de hele wereld is voor die honger nie groot genoeg, dus hebben ze de kliemate uitgescheurd, de zeeën warm gestookt, de grond vergiftigd met dolle atome.”

Deze sectie is buitengewoon aangrijpend en het citaat geeft tevens aan wat het kernthema van het boek is: onderdrukking en uitbuiting is van alle tijden. Waarom is het uitgerekend het blanke ras geweest dat de wereld is gaan veroveren en koloniseren? Omdat zij Gods uitverkorenen zijn, zoals een dominee op een Polynesisch eiland beweert? Om de dooie dood niet, weet één van de andere personages.

“Omdat, dominee, van alle rassen van de wereld, ons verlangen naar rijkdom en gewelddadige overheersing het meest begerige en het meest immorele is!”

Een groot concern is uit hebzucht tot alles bereid, zelfs moord. En uiteindelijk streeft de wereld door menselijke hebzucht op een rampzalige ondergang af. In 1850 noteert Adam Ewing: “Een pure roofdierenwereld zal op een dag zichzelf opeten.” Zijn remedie: geloof.

“Als wij geloven dat het mensdom uit zal kunnen stijgen boven tand & klauw, als wij geloven dat leiders rechtvaardig moeten zijn, geweld het zwijgen moet worden opgelegd & de rijkdommen der Aarde gelijkelijk verdeeld moeten worden, dan zal een dergelijke wereld er ook komen.”

Dat is de moeilijkste van alle werelden om tot een realiteit te maken. De rest van het boek is daar een levend bewijs van. Is het enkel door de omgedraaide chronologie dat deze boodschap het slot van dit boek kan vormen? Met andere woorden: is een dergelijk idealisme wat deze tijd en wat de toekomst betreft volkomen achterhaald? Uiteindelijk is dit zeker een morele vertelling, maar niet op een simplistische manier. Hoop of Apocalyps?
Het verhaal dat het verst in de toekomst speelt, lijkt de deur toch nog op een kier te laten.