Boeken / Fictie

Bill Murray wacht in Saoedi-Arabië op Godot

recensie: Dave Eggers (vert. Gerda Baardman, Lidwien Biekmann en Jan De Nijs) - Een hologram voor de koning

Hij behoort tot de meest actieve auteurs van vandaag de dag (met een eigen uitgeverij, tijdschrift, schrijversschool en talloze publicaties), maar toch voelt Een hologram voor de koning als Dave Eggers’ comeback. Een comeback met een beetje weinig pit, dat wel.

Na indrukwekkende non-fictie (Zeitoun) en bijna-non-fictie (Wat is de wat) over de minderbedeelden van deze wereld, keerde Eggers dit jaar weer terug naar de klassieke roman. In Een hologram voor de koning draait het om Alan Clay, een all-American vijftiger die doet denken aan de beste rollen van Bill Murray. Alan is in Saoedi-Arabië om een IT-project te pitchen voor Koning Abdullah. Dat project – de hologramtechniek – moet deel gaan uitmaken van de nog te bouwen kuststad van het land, King Abdullah Economic City (KAEC).

Laatste kans
De opdracht is Clays laatste kans, die hij slechts heeft gekregen omdat hij ooit, lang geleden, de neef van de koning heeft ontmoet. Ja, lang geleden, toen het voor Alan allemaal nog op rolletjes liep: hij was succesvol met een fietsenmerk, maar met het verplaatsen van de productie van de fietsen naar China maakte hij zichzelf overbodig. Dan ontspint er een Saoedische variant op het Spaanse gebruik mañana mañana. Koning Abdullah blijkt een moderne Godot, een schim op wie het eeuwig wachten is. Tijdens het wachten denkt Clay aan Amerika, aan een Amerika niet meer bestaat, zíjn Amerika.

Eggers laat aan duidelijkheid niets te wensen over: de uitgebluste vijftiger met een mislukt huwelijk en geldproblemen wacht dociel af wat de grillen van zijn Arabische zakenpartners zullen zijn. Deze ontheemde Alan Clay staat symbool voor het oude Amerika, het economisch spartelende Amerika dat maar geen afscheid kan nemen van de grandeur van weleer. En het KAEC-project waar Alan zich zo dolgraag aan wil verbinden is niet meer dan een van de talloze voorbeelden van de voortvarende bouwlust van de golfstaten. Onwillekeurig denkt Alan op een gegeven moment terug aan die keer dat hij een muurtje in zijn tuin wilde bouwen – de volgende dag stond er al een ambtenaar op de stoep.

Tegelijk is KAEC natuurlijk het symbool van de stilstand, van de plannen die de financiële draagkracht en de menselijke wil ver overstijgen. En dan komt er nog een Amerikaan om daar voor veel geld nog wat gebakken lucht aan toe te voegen. Niet voor niets wordt Saoedi-Arabië beschreven als het land van tegenstellingen, het land waarin de vrouwen in boerka lopen, maar zich tegelijk seksueel ontwikkelen, een land waar alcohol verboden is, maar waar feestjes eindigen in bacchanalen van drank en drugs.

Het grote dromen gebeurt elders
En zo doet Een hologram voor de koning in veel opzichten denken aan Kafka’s Het slot, nog zo’n verhaal waarin het verhaal zich beperkt tot een unheimisch wachten op, ja, op wat eigenlijk? Opvallend is ook de overeenkomst met het bijna tegelijk verschenen De man zonder ziekte, van AKO Literatuurprijsgenomineerde Arnon Grunberg. Ook bij Grunberg treffen we een man zonder eigenschappen aan, zonder ziekte – het gezwel dat Alan Clay in zijn nek ontdekt en waar hij zich een boek lang zorgen over maakt, blijkt slechts een lipoom, een soort puist. Beiden zijn zij mannen uit het oude Westen die een graantje proberen mee te pikken van het grote geld in het Midden-Oosten. Beide mannen zijn zowel dader als slachtoffer, zowel producent als product in een systeem dat zijn langste tijd gehad heeft. Of, zoals Alans gids Yousef hem nog eens onder de neus wrijft: ‘Het grote dromen begint momenteel elders.’

Een andere overeenkomst is de wijze waarop Grunberg en Eggers de virtuoze, humorvolle stijlbeheersing uit hun beginwerk volledig hebben laten varen om in een uitgebeende, rijk dialogerende stijl een illusieloos verhaal te vertellen. Het is dan ook opvallend – om niet te zeggen: vreemd – dat Eggers’ roman een buikbandje heeft met daarop een citaat van de gevreesde New York Times-criticus Michiko Katukani, die de stijl prijst. Juist aan die taal schort het namelijk: wel erg kaal, soms zelfs slap en smakeloos als te kort gebakken friet. Eggers rijgt lustig de enige dialoog aan de andere, bijna als een scenarioschrijver. Ook spijtig is het dat Eggers’ humor is verdampt als een plasje water in de Arabische woestijn. Af en toe drijft er nog wat van voorbij:

Trouwens, Ingvall kon wat hem betreft een van ziektes vergeven telefoonpaal in zijn reet steken. Alan voelde zich sterk. Hij drukte zich twee keer op en voelde zich nog sterker.

Uitholling
Eggers vertelt een aardig verhaal – bijster veel gebeurt er niet, maar dat hoeft ook niet, vraag het Kafka maar. Om dat aardige verhaal – dat ‘digitale snapshot van ons huidig tijdsgewricht’ (Katukani) – wat meer spek op de botten te geven, vervalt hij echter in een symboliek die over het boek is uitgesmeerd als dikke klodders roomboter. Wanneer Alan zich laat opereren door een moderne Arabische vrouw om van zijn lipoom af te komen, heeft hij het gevoel dat ze hem uitholt. Het voortvarende Midden-Oosten dat het oude, bultige Amerika uitholt, nou ja, dat gebeurde eigenlijk al een roman lang. Wie weet komen we ooit nog in vrede tot elkaar, die hoop wil Eggers zijn lezers aan het slot niet ontzeggen. Dan kan hij daar misschien nog een roman aan wijden, graag dan één met wat meer pit.