Boeken / Non-fictie

De keurige nazi

recensie: Bernlef - Albert Speer, de ruïnebouwer

.

De opknapwerkzaamheden aan deze ‘speurtocht naar het raadsel Speer’ voltooide Bernlef vlak voor zijn dood in oktober 2012. Daarmee was volgens hem de meest prangende vraag over Hitlers bouwmeester en latere minister zo goed als opgelost: Albert Speer móet hebben geweten van de Holocaust. En er aan hebben meegewerkt.

Persoonlijk verantwoordelijk
Speer wordt tijdens de Neurenbergse processen in 1946 veroordeeld tot slechts twintig jaar gevangenschap. Mannen van min of meer gelijke statuur – Göring, Hess, Keitel, Streicher – krijgen direct de doodstraf of levenslang. Op oude foto’s en filmbeelden is duidelijk waarneembaar hoe hij zijn rechters lijkt te beïnvloeden door zijn onberispelijke voorkomen, zijn welbespraaktheid en zijn uiteindelijke toegift ‘ik voel mij persoonlijk verantwoordelijk voor Auschwitz’. Wat niet opgevat mag worden als een schuldbekentenis ‘maar ik wist, dat er iets te weten viel; en als ik had gewild, was ik het ook te weten gekomen’.

Een flink aantal schrijvers en historici hebben zich sinds de Tweede Wereldoorlog vastgebeten in het leven van deze haast onzichtbare carrièreman. En allen met dezelfde vraag op de lippen: hoe kan een man aan de top van de nazi-hiërarchie – als rijksminister voor Bewapening zelfs tweede man achter Hitler – volhouden niets geweten te hebben van de Jodenvervolging? En na twintig jaar cel gewoon weer vrij man zijn? Harry Mulisch zoekt hem in 1971 op in Heidelberg en schrijft daarover in zijn bundel De toekomst van gisteren, Gitta Sereny komt in 1995 met de officiële biografie van Speer en historicus Joachim Fest meent in 2000 alles nog eens dunnetjes over te moeten doen.

Ruïnewaarde
En dan is er Bernlef. In zijn bescheiden De ruïnebouwer uit 1980 geeft hij aan zeer gefascineerd te zijn door het ideologische vacuüm waarin Speer opereerde: een collaborateur in een misdadig regime en tegelijk een begaafde en smetteloze Duitse modelburger. Evenals de hiervoor genoemde auteurs gaat Bernlef op onderzoekende en journalistieke wijze te werk. Hij schrijft indringend over zijn bezoek aan Neurenberg, waar op de fundamenten van het Rijkspartijdagterrein de resten van Speers Zeppelintribune nog zichtbaar zijn.

Ik loop en voel niet alleen de herfstkou, maar ook de vernedering om hier als iemand van 1,73 meter hoog te lopen. Voor het eerst voel ik iets van Speers fascisme, een kracht die mij probeert klein te krijgen.

Het zijn spaarzame overblijfselen van een nieuw te bouwen werkelijkheid, het Derde – duizendjarige – Rijk, waarvoor Hitler de voorwaarden moest scheppen en Speer de invulling en vormgeving voor zijn rekening nam. Bernlef gaat nauwkeurig in op de door Speer ontwikkelde ’theorie van de ruïnewaarde’: alle bouwwerken werden zo gemaakt dat in de verre toekomst, na minstens duizend jaar, een indrukwekkende ruïne overbleef, waar de grandeur van het nazidom letterlijk van af was te lezen.

Nieuwe enscenering
Toch komt ook Bernlef op deze wijze nauwelijks verder dan een inzichtelijk verhaal over de uiterlijkheid van Albert Speer. En waar de wetenschap tekortschiet moet de kunstenaar voor de nodige duiding zorgen: hij bedenkt een meesterzet en schrijft een compleet theaterstuk, een schouwspel waarin de hoogte- en dieptepunten uit Speers leven zodanig worden geënsceneerd dat er een bizarre nieuwe realiteit begint te ontstaan. Met de mogelijkheid de resterende gaten door eigen interpretatie te dichten, weet hij nieuw licht te werpen – zij het fictief – op de meest perfecte manager van nazi-Duitsland.

Inmiddels is bekend dat Albert Speer aanwezig was bij een conferentie over de technische aspecten van de Endlösung, dat hij minstens één concentratiekamp persoonlijk heeft bezocht en dat hij bewust Joodse wijken in Berlijn heeft laten slopen om plaats te maken voor de bouw van de nieuwe hoofdstad. Voor Bernlef voldoende aanleiding De ruïnebouwer in 2013 opnieuw uit te brengen, hier en daar wat aangepast maar vooral verrijkt met zijn boeiende bespiegelingen.

In deze laatste parel uit zijn erfenis concludeert de schrijver dat de ambitieuze architect de verpersoonlijking van de totale leegheid moet zijn geweest. Groot geworden in de inktzwarte schaduw van een allesvernietigende megalomaan. ‘Speer is definitief een man zonder gezicht geworden. Eindelijk ben ik van hem af.’