Boeken / Kunstboek

Een zoektocht naar Nederlandse identiteit in de kunsten

recensie: All that Dutch

Een jarenlang beleid van gastvrijheid en gulheid richting het buitenland in plaats van het stimuleren van Nederlandse kunst en cultuur heeft ervoor gezorgd dat Nederland nu de aansluiting met de internationale kunstwereld mist. In het kader van de Cultuurnota 2005 – 2008 is de discussie over het internationaal cultuurbeleid op de agenda geplaatst. Het is duidelijk dat het anders moet. Maar hoe? Het boek All That Dutch beschrijft visies van kunstprofessionals, wetenschappers en beleidsmakers uit binnen- en buitenland en bevat bijdragen van ondermeer Aaron Betsky, Chris Dercon, Boris Dittrich, Maria Hlavajova, Joeri van der Steenhoven en Bas Heijne.

~

In negenentwintig essays en gesprekken wordt besproken hoe Nederland zich kunstzinnig laat voeden door het buitenland en hoe Nederland zich in het buitenland presenteert als het om kunst gaat. De nadruk ligt op de vraag of politieke, economische of maatschappelijke criteria moeten meewegen in de beoordeling van Nederlandse kunst, of dat cultuur en kunst hier helemaal los van staan. De problematiek wordt vanuit verschillende invalshoeken bekeken, onderverdeeld in vier thema’s: cultuur en politiek, cultuur en economie, internationale reflectie en culturele reflectering. Deze thema’s komen in verschillende hoofdstukken aan bod.

Cultureel profiel

In het hoofdstuk Cultureel Profiel wordt geschetst hoe Nederland er op gebied van cultuurbeleid nu voor staat en waar de knelpunten zitten. Door recente politieke en maatschappelijke ontwikkelingen zijn wij nu meer naar onszelf gaan kijken. Nederland is daardoor niet langer de vrijhaven van een aantal jaar geleden: in een zoektocht naar een eigen cultuur en identiteit sluiten we ons steeds meer af van de rest van de wereld. Nederland is naar binnen gericht, provinciaals en gesloten. We durven geen risico’s te nemen en betreden de buitenlandse markt met kwalitatief veilige kunst- en cultuuruitingen. In ons huidige subsidiesysteem krijgt iedereen wat: de nadruk ligt op consensus en niet op excellentie. De aandacht gaat daardoor teveel uit naar de grote groep en niet naar het topsegment. Het spreiden van geld over vele actoren maakt het beleid bovendien onzichtbaar en weinig effectief. Een ander nadeel van het subsidiesysteem is dat het de dynamiek, de urgentie en het conflict uit kunst en cultuur haalt. Er is niet genoeg ruimte voor het verlangen en de spanning die onontbeerlijk zijn de kunst. Het experiment moet terug en dit moet worden gesteund door een ander subsidiestelsel, aldus de teneur van de auteur in dit hoofdstuk.

Uit de interviews en essays valt bovenal op te maken dat Nederlandse kunstenaars te individualistisch zijn ingesteld; daardoor bestaat er niet zoiets als typisch Nederlandse kunst. Daarbij is Nederland niet langer blank en christelijk en zelfs niet langer alleen Nederlandstalig, en dit maakt de profilering naar buiten toe erg lastig, zo stellen de auteurs in het boek. Maar is dat juist niet een sterke kant, die pluriformiteit? Willen we dan alleen Rembrandt’s en Delft’s Blauw? Ik vind dat de veelzijdidgheid juist als een kans moet worden gezien en gestimuleerd moet worden. Kunstbeleid moet hierin meer met zijn tijd meegaan en niet vasthouden aan oude begrippen van wat goede kunst is.

Cultuur en politiek

In dit tweede hoofdstuk komt de vraag aan de orde of Thorbecke’s dogma – dat kunst geen regeringszaak is – nog wel opgaat. Zeker in het internationale kunst- en cultuurbeleid wordt deze vanzelfsprekendheid steeds vaker ter discussie gesteld. Het zou volgens enkele auteurs goed zijn als kunstenaars zich meer richten op de vraagstukken waar de politiek mee worstelt, en de kunstwereld intensief betrokken zou zijn bij de politiek en de samenleving. Cultuur zou daarmee wel eens steeds meer een politiek instrument kunnen worden. Dit is niet bij voorbaat slecht vinden de essayschrijvers, zolang de kunstwereld zelf maar haar eigenheid en kwaliteit bewaakt.

Niet alleen de houding van de kunstenaar ten opzichte van de politiek moet veranderen, ook de poltici moeten hun kijk op kunst aanpassen aan de eisen van deze tijd. Regeringen verwachten tegenwoordig specifieke resultaten van hun investeringen in cultuur; internationale culturele samenwerking wordt gezien als een aspect van de traditionele buitenlandse politiek. De politiek zou zich echter wat kunst betreft opener en flexibeler moeten opstellen. Er moeten meer gedurfde investeringen worden gedaan en culturele actoren dienen in het buitenland op zoek te gaan naar samenwerkingsverbanden. Cultuur kan misschien geen problemen oplossen, het kan wel openingen scheppen en tot meer begrip leiden. Zo kan de overheid investeren in diversiteit. Als voorbeeld van een geslaagd internationaal project verwijzen de autuers naar de recente tentoonstelling 400 jaar Nederland – Marokko, waarin de eeuwenlange culturele uitwisseling tussen Nederland en Marokko werd belicht.

Cultuur en economie

Nederland blijkt onvoldoende in staat de economische vruchten te plukken van een internationale culturele profilering, aldus de kenners die in dit hoofdstuk aan het woord komen. Cultuur vervult een cruciale rol in de kenniseconomie, want identiteit en betekenis zijn sleutelfactoren in het toevoegen van economische waarde aan producten en diensten. Een eigen cultuur versterkt immers de concurrentiepositie van een land of regio en trekt toeristen. Als de gesubsidieerde cultuur haar relevantie wil waarborgen dan moeten kunstenaars volgens de auteurs nieuwe wegen verkennen en zich richten op meer diverse publieksgroepen.

Beleidsmakers vrezen dat marktwerking uitingen van hoge cultuur afstompt, maar de economen in dit boek benadrukken daarentegen juist dat de markt voldoende culturele niches voor de elite schept en niet alleen ruimte biedt aan lage cultuur voor de meerderheid. Subsidies nemen volgens hen de passie en urgentie weg, de drang om verderop te kijken. De drive van winnaars wordt alleen bij concurrentie gestimuleerd. Dit lijkt me wel erg rigoreus voor iets kwetsbaars als kunst. Kunst moet zich ook kunnen ontwikkelen buiten de druk van de markt om; sommige kunst leent zich nu eenmaal niet voor commerciële doelen. Maar ik vind wel dat kunstenaars moeten proberen andere bronnen van inkomsten te genereren dan alleen de subsidie van de overheid. Ik ga ook mee in het argument dat concurrentie heel motiverend kan werken. Je kan kunst ook te veel vertroetelen en beschermen.

Internationale reflectie

De auteurs schetsen hier hoe Nederland in een internationaal perspectief kan worden gezien. Eén van de onverwachte effecten van globalisering is dat men de blik niet naar buiten, maar juist naar binnen richt. Mensen krijgen steeds meer vragen over hun identiteit en zien zichzelf niet langer als onderdeel van een groter geheel. Volgens enkele auteurs tonen te weinig kunstenaars lef om Nederlandse kunst naar een hoger niveau te tillen. Artistieke kwaliteit wordt in een internationale context gewaardeerd. In die omgeving wordt bepaald welke kunst relevant is voor actuele ontwikkelingen. Internationale beoordeling betekent dat er een belangrijke reflectie op en impuls voor cultuur uit Nederland nodig is. De aansluiting met het internationale podium moet daarom worden gestimuleerd. Het internationale beleid is nu gericht op Nederland en zijn eigen beleid en niet om de wereld juist in Nederland binnen te halen.

Er is ook een groot verschil wat betreft receptie in het buitenland tussen de kunstdisciplines. Toppers zijn niet vaak te vinden in de zogenaamde hoge kunsten als theater en beeldende kunst, maar bijvoorbeeld wel in toegepaste kunsten als architectuur en mode. Ook het Nederlandse design doet het goed in het buitenland. Volgens de schrijvers van All that Dutch mag Nederland zich op dat gebied dan ook sterker profileren.

Theoretici en ambtenaren

Vreemd genoeg komen er bijna geen kunstenaars, verzamelaars (er zijn er ook slechts vier in Nederland) en galeriehouders aan het woord in All That Dutch. Het zijn voornamelijk ambtenaren, beleidsmakers en politici die een bijdrage leveren. Het boek staat dan ook vol met de theoretische termen die het huidige Nederlandse cultuurbeleid drijvende houden, denk aan frases als “kwaliteit, inhoudelijke waarde en beleidsmodellen”.

Van de vijf redacteuren van All that Dutch die wel zelf in de internationale kunstwereld opereren zijn er vier actief als museumfunctionaris. De buitenlandse museumfunctionarissen die hier de vrijheid en steun van het Nederlands cultuurbeleid hebben genoten, laten zich vaak negatief over ons land uit. Het ‘Nederland Vrijhaven beleid’ is niet meer relevant en niet meer bruikbaar. Te veel beleidsmakers gaan niet met de tijd mee en blijven vastzitten in systemen van logge subsidiestromen. Geen enkel land kent zo’n extreem subsidiesysteem als Nederland. Er is ook geen land dat zo graag debatteert en dingen aan de kaak stelt als Nederland, zoals ook dit boek weer duidelijk maakt.

Weinig nieuwe inzichten

Opvallend is dat de ene auteur juist pleit voor een grotere, maar dan wel andere rol van de overheid en de andere auteur vindt dat subsidies alleen maar nadelen opleveren en pleit voor een grotere rol van de markt. De rode draad in dit boeket aan opvattingen is echter wel helder: de luiken naar het buitenland moeten weer open. De eigenzinnige kwalitatieve hoogtepunten dienen te worden gestimuleerd en geëxporteerd. Er moet meer ruimte komen voor innovatie en experiment, het kunstklimaat moet zich flexibeler opstellen en dit dient te worden gestimuleerd door het verminderen van regels. De overheid moet durven investeren in een oriëntatie op het buitenland en Nederland moet langs die weg weer een identiteit vinden.

Om deze verandering te realiseren moeten we onszelf eerst een spiegel voorhouden. Dit boek is een stap in de goede richting. Toch levert All that Dutch uiteindelijk weinig nieuwe inzichten op. Msschien moet de overheid gewoon de tips te harte nemen en lef tonen door in de koplopers te investeren en deze vol trots te presenteren aan het buitenland.