Boeken / Fictie

Niet politiek correct, wel woordspelig

recensie: Batticus - Klein maar zijn

“De onbeminde bonenmeid lag, in haar ongeremde modegenre van redelijk deerlijk rijkleed, pregnant prangnet en romanesk kamsnoer, op haar bangelijk ligbankje met bedenkelijk bekledinkje.” Batticus is aan het woord. Eén van de dertig pseudoniemen waarmee Hugo Brandt Corstius de afgelopen zestig jaar zijn cursiefjes ondertekende.

Zo schrijft hij al jaren als Piet Grijs voor Vrij Nederland, was hij als Battus columnist voor Vrij Nederland en NRC Handelsblad (nu opnieuw als Batticus) en als Stoker publicist in de Volkskrant. Naar aanleiding van zijn zeventigste verjaardag is een bescheiden bundeling van ruim zeventig van Brandt Corstius’ columns verschenen. Naast de eerdergenoemde schuilnamen komt ook werk van Maaike Helder, Raoul Chapkis, J. Trapjes, Jan Eter en Peter Malenkov aan de orde. Heel veel inhoudelijk verschil maakt dat niet: bij Brandt Corstius kom je wisselend uit bij felle politieke tirades, uitvoerige woordspelletjes – zoals bovenstaand voorbeeld – of kleine observaties.

Biesheuvel

~

Misschien wel het opvallendste stuk van de bundel is de aanval op de Anti-Revolutionair Barend Biesheuvel. Het is 1971. Biesheuvel is net minister-president geworden. Piet Grijs schrijft:

Laten we zorgen dat Biesheuvel geen oog dicht kan doen in het Catshuis. Revolutie kunnen we niet maken, maar dat stuk christelijke hoogmoed moeten we aanvallen, die domme grijns moet eraf, die tevreden ogen moeten bespat met tomaten, ijsco’s, blubber en rode verf. (…) Laat het Binnenhof naar traangas ruiken, laat Biesheuvel steeds gebukt gaan achter lijfwachten, totdat hij opdondert.

Politiek correct is Brandt Corstius nooit geweest. Niet voor niets weigerde het kabinet-Lubbers I in 1984 om de P.C. Hooftprijs aan hem uit te reiken. Hij had het onder meer tot persona non grata geschopt door minister van Financiën Ruding met Eichmann te vergelijken.

Met dat in het achterhoofd is Klein maar zijn erg mild. Veel meer politieke agitatie is, jammergenoeg, niet terug te vinden. Daarentegen grijpt Brandt Corstius elke gelegenheid aan om lekker te puzzelen met woorden. Anagrammen, daar houdt hij van. Van straatnamen (“Wie aartsstom is in de Mosstraat is misschien troostbaar in de Boorstraat.”) of soep (“Wie soep roert kan een poes of een epos krijgen, maar ook een pose of zelfs de Spaanse socialistische partij PSOE.”) Met dit soort woordspeligheid vulde hij in 1981 het dikke Opperlandse Taal- & Letterkunde. Hij kreeg er de Multatuliprijs voor. Waardering dus.

Bladvulling

Al lezende krijg je toch de indruk van een opspelende generatiekloof. Zo flauw is men het tegenwoordig niet meer gewend. Andere voorbeelden van die meligheid zijn de oneliners die Brandt Corstius noteerde tussen de stukjes, onder de noemer Bladvulling: “Mijn ouders ontmoetten elkaar bij een abortusmars.” Of: “Ik heb me altijd een aap gevoeld in mijn diepste binnenste. Deze kerstvakantie ga ik naar Casablanca waar een dokter zit die die operatie doet. Wauw!”

Wél aardig zijn de licht surrealistische verhaaltjes van Maaike Helder, of de ruzie met een Parisienne in een wasserette waarover hij onder zijn eigen naam vertelt (Frits Abrahams had het kunnen schrijven). En wat te denken van de confrontatie die hij plotseling met de lezer zoekt (“Waarom bent u niet gewoon openlijk een egoïst, een roddelaar, een dief, een rondneuker, een leugenaar, een schoft…”) Maar voor de rest: is dit nou onze grote columnist?