Boeken / Non-fictie

Sferen om te kunnen ademen

recensie: Bas Heijne - Angst en schoonheid. Louis Couperus, de mystiek der zichtbare dingen

.

In het sowieso prettig ingedikte essay Angst en schoonheid vuurt Heijne direct de grote vraag af, die meandert door heel Couperus’ werk:

Hoe kan een mens zichzelf overeind houden in een wereld waarin alles vergankelijk is, waarin geen blijvend houvast te vinden is in geloof, filosofie, ideologie, waarin de mens die zich ontworstelt aan de benepenheid van zijn eigen kleine sociale wereld niet automatisch een rijker, zinniger leven wacht, maar misschien juist de wanhoop van de totale leegte?

Krimpend en uitdijend vraagteken
Tijdlozer en persoonlijker wordt het niet: hoe te leven? In korte hoofdstukken beschrijft Heijne hoe de mens Louis Couperus (1863-1923 – dit jaar dus 150 jaar geleden geboren) hiermee kampte – en hoe de schrijver Couperus het in zijn literatuur verwerkte, telkens op nieuwe manieren: ‘Het vraagteken van Couperus krimpt en dijt uit, nu eens scherp, ironisch, plagend – dan weer kosmisch en dreunend.’

Naast zijn gekozen thuisland Italië, waar Couperus zich, zeker in de nabijheid van zijn liefde Orlando, het gelukkigst lijkt te hebben gevoeld, vond hij soelaas in het schrijven. Zijn schrijven maakte ‘letterlijk’ de wereld, bood hem de mogelijkheid zich steeds weer in te leven in nieuwe personen, tijden, illusies – Heijne benadrukt dan ook de grote verscheidenheid van Couperus’ oeuvre, van de psychologisch-realistische fin de siècle-roman Eline Vere en het groots-historische Iskander tot de vertelling ‘Het stille geneucht’.

Ook in zijn leven zocht hij dus de illusie, die noodzakelijk is maar uiteindelijk onhoudbaar. Soms is de aanmaning deze: laat het verbeelden niet inbeelden worden. Door het hele essay heen zweeft de tegenstelling tussen het personage van de rationele resident in Nederlands-Indië Otto van Oudijck uit De stille kracht – voor Heijne wellicht de beste Nederlandse roman ooit – en de heroïsche Constance van der Welcke uit De Boeken der kleine zielen – om aan te haken: voor mijzelf misschien wel het meest harmonische en meest troostrijke Nederlandse literatuurkarakter.

De goedbedoelende Van Oudijck gaat ten onder omdat hij geen oog heeft ‘voor wat achter de zichtbare werkelijkheid schuilgaat, hij is ongevoelig voor “de mystiek der zichtbare dingen”.’ Hij denkt vanuit principes, rigide lijnen, zonder te zien of te horen, zonder te leren van ervaring, zonder, om een echte Couperus-zin in te vlechten, ‘belang voor al het veeltintige, van emotie en haat en nijd en leven en liefde, dat regenboogt, vlak voor hun oog’. Het zijn juist de ambivalenties in ieder leven, dat ‘veeltintige’, die Couperus steeds zo meesterlijk zichtbaar maakt.

Onrust en schrijven
Ook Constance van der Welcke koestert een illusie, maar ‘niet als vlucht, maar als belofte, als de hoop op iets groters’. Zij begint als kortzichtig, weinig empathisch personage, dat een doorkijk wordt gegund in grotere, rijkere werelden – ‘de mystiek der zichtbare dingen’ – wanneer ze even mag hopen op een ware liefde. De mogelijkheid van een relatie wordt gefnuikt, maar niettemin houdt ze een te waarderen soort weemoed over, het gevoel even echt geleefd te hebben; ‘het is gelouterde verwachting’. Anders gezegd: ze behoudt de mogelijkheid tot ‘echt zien’ (om de titel van Heijnes vorige essaybundel aan te halen), om door het zichtbare heen te kijken, en om zo vrijer adem te kunnen halen.

Van deze zeldzame wijze kalmte bezat Constance meer dan haar bedenker. Couperus’ onrust is Heijnes centrale thema. Die onrust bracht zijn drang tot schrijven voort. Steeds opnieuw glipt Couperus in een nieuwe illusie – in sommige, nu terecht vergeten boeken schiet hij door in al te veel dweepzucht –, vertoeft daarin tijdelijk, waarna de kracht ervan blijkbaar uitwerkt en hij een nieuwe illusie zoekt, een nieuw boek begint. Maar uiteindelijk wacht voor Couperus steevast het aardse noodlot:

Het zijn de grote dingen die de kleine dingen in hun greep houden, kracht en betekenis geven – maar uiteindelijk bepalen de kleine dingen de omtrek van het bestaan.

Schrijven is niet alleen het tijdelijke bezweren (door het leven van de illusie, het oproepen van ‘de grote dingen’) van de zinloosheid, maar tevens een antidotum voor de angst. Deze stelt Couperus zich voor als ‘een kleine, naakte menselijke figuur in een vertrek gevuld met duisternis’. Het is de angst voor de onbestemde dreiging die hij zo beroemd beschreef in de badkamerscène in De stille kracht.

Jouw leven, mijn leven
Heijnes aandacht voor Couperus is zeer terecht. Volgens mij worden veel lezers afgeschrokken door het vermoeden dat Couperus geaffecteerd en moeilijk schrijft. Maar hier is zeker in zijn bekende boeken werkelijk geen sprake van (hooguit duikt er af en toe een vergeten maar charmant Frans woord op). Integendeel: Couperus schrijft juist heel ‘echt’. Zijn ‘eigenaardige’ maar soepele trant voert je, als je er eenmaal inzit, als vanzelf mee. Op het gevaar af kitscherig te klinken: ik associeer zijn taal met een bepaald soort windvlagen; ze voert mee, suggereert weidsheid, vermengt meerdere geuren, kan heel fris aanvoelen of juist dreiging en (vooral) vernieuwing aankondigen. In ieder geval: ik lees bijna geen schrijver zo snel als Couperus.

Heijne benadrukt geen semi-zelfhulpboek te hebben geschreven – inderdaad een gedachte die loert als je wil praten over nut en noodzaak van literatuur. Wat Heijne, nationaal peiler van de tijdsgeest, wel zegt is dit: Couperus schrijft over jouw leven, over mijn leven. Couperus laat zien hoe het mogelijk is betekenis te verlenen, en deze misschien zelfs, à la Constance, te behouden. Laat mij betweterig toevoegen: in een tijd gekenmerkt door onzekerheid, tijdsgebrek, een soort lukraakheid en een kijken naar de eigenaardige zichtbare dingen van onze Facebookmuren (en dergelijke) is het mogelijk om in de Couperussferen even wat illusie te voelen, wat ademruimte te vinden. Lees hem nu maar.