Boeken / Fictie

Een leven lang Lijden

recensie: Bart Slijpers - Van alle dingen los

Drankzuchtig, antidemocratisch, aartslui, egocentrisch, elitair, straatarm. Het bestaan van J. C. Bloem (1883-1966) is er één van ploeteren geweest, zo blijkt uit de biografie Van alle dingen los die Bart Slijper over de dode dichter schreef. Er komt een man uit tevoorschijn die eigenlijk reeds met die dood en z’n eigen vergankelijkheid bezig was nog voor hij goed en wel met leven was begonnen. Dat dit strompelende bestaan, dat zich met horten en stoten naar een einde sleepte, toch een boeiend boek heeft opgeleverd, is volledig de verdienste van Slijper.

Zijn de twee boeken die Bloems oeuvre telt de rechtvaardiging voor een boek over een bestaan dat je in het beste geval, tja, sneu kan noemen? De vraag klinkt absurd en bovendien wat flauw, maar nadat je bij lezing van de biografie van Bloem tegen de zoveelste puinhoop aanloopt die hij in zijn leven veroorzaakte, borrelt ze onvermijdelijk op. Kort gezegd: de man, wiens bundel Verzamelde gedichten onlangs in een achttiende druk zijn weg naar het publiek vond, had met het leven weinig op. Het Grote Verlangen Naar Wat Ooit Was En Nooit Meer Terugkomt zat er al van jongsbeen in. Zijn eerste gedichten getuigen nog van enig vertrouwen in wat de toekomst brengt, maar al snel laat hij dit los en is het al melancholie en nostalgie wat de klok slaat. Hierin vindt hij de toon voor de rest van zijn werk, maar met deze nooit verdwijnende blik in de achteruitkijkspiegel draait hij tegelijkertijd een enigszins draaglijk bestaan in het hier en nu de nek om.

Boze wereld

De schrijver in zijn jonge jarenBurgemeesterszoon Bloem wentelde zich in zijn jeugdjaren in een plichtloos en beschermd milieu en heeft daarom nooit kunnen verkroppen dat hij op een bepaald ogenblik zelf de boze wereld in moest om zijn brood te verdienen. De ellende die hij uit deze onmacht (of onwil) oogstte, strekte zich uit van zijn studietijd tot het moment dat hij in 1966 overleed. Hij zat constant in de schulden, kon niet van de fles afblijven (o dichterscliché), kwam afspraken deels of helemaal niet na en flirtte in de jaren dertig opzichtig met fascisme en nationaal-socialisme. Bloem paste niet in de steeds democratischer wordende wereld en hield er nogal wat ongenuanceerde meningen op na die uiting gaven van dit ongenoegen. “De moderne vrouw is absoluut uit het lood geslagen”, schrijft hij in een door Slijper opgeviste brief. “Baantjes waar voor gewerkt moet worden, krijg ik niet. Dat gaat naar de Joden.”, laat hij in een andere brief horen, nadat hij zich voor de zoveelste keer in een onbenullig en slecht betaald baantje had moeten schikken.

Beneveld

En iedere keer als je als lezer denkt dat Bloem er geen grotere rotzooi van kon maken, wordt het nog bonter. Hij stond in het leven als iemand die zonder enige inspanning op van alles en nog wat recht meende te hebben. Schaamteloos schrijft hij tot op hoge leeftijd vrienden en kennissen aan om geld los te peuteren voor zijn onderhoud, of om een dreigend bankroet op het laatste moment af te wenden. Eén keer is er sprake van enige financiële armslag, maar dan gaat het geld binnen de kortste keren op aan boeken en drank. Als Bloem na een klus in Zuid-Afrika vanaf de boot afscheid neemt van zijn vrienden op de kade, is hij zo beneveld dat hij richting zee staat te zwaaien in plaats van naar het vaste land. Bloem is daarom op z’n best in zaken die niet direct corresponderen met de werkelijkheid. Maar Slijper haalt naast – uiteraard – de gedichten van Bloem enkele kritische, journalistieke artikelen van zijn hand aan die nog steeds indruk maken. In het haantjesdebat over ‘vorm of vent’ in de Nederlandse poëzie is een stilistisch knappe bijdrage van Bloem te lezen, waarin hij genuanceerd zijn visie uiteenzet en zich niet laat verleiden tot het moddergooien waar de Forum-redactie aan de ene kant en D.A.M. Binnendijk zich wel aan beschuldigen. Bloems meningen over literatuur in het algemeen en poëzie in het bijzonder zijn dan ook zo ongeveer de enige opinies waar je nu als lezer niet het schaamrood van op de kaken krijgt.

Kreun en steun

Het leven van J. C. Bloem, luidt de ondertitel van deze biografie. Het komt bijna sarcastisch over nadat je de laatste pagina van dit kreun-en-steunrelaas hebt gelezen. De man kón namelijk helemaal niet leven. Nou ja, een beetje misschien, met een infuus van Bols in de nabijheid, dat ook nog eens door anderen was bekostigd. Ondanks het feit dat alles zich wegens dat patroon traag als stroop vooruitwerkt, verveelt het boek geen moment. Dat is de verdienste van Slijper, die zich gezien de waslijst van geraadpleegde bronnen erg goed heeft gedocumenteerd en daardoor vanuit veel hoeken licht kan laten schijnen op één van de meest gelezen dichters van ons land. Een andere oorzaak is het feit dat Slijper zich blijft verbazen over de passieve levenshouding van Bloem. De dichter belandt met andere woorden niet gewoon op de fauteuil van de auteur, want tot op de laatste pagina is Slijpers niet afnemende drang te bespeuren om voor zover mogelijk toch iéts van Bloems ‘bijna volkomen dadenloosheid’ te verklaren.