Boeken / Fictie

‘Gij, vertelt gij altijd de waarheid?’

recensie: Ann De Craemer - De seingever

In een tijd waarin de strop rond de nek van Lance Armstrong ieder moment kan worden aangetrokken, schrijft Ann De Craemer een vertelling over de schone vuiligheid van de wielersport. Dat lijkt geen toeval, maar toch is het dat wel. Want wielrennen is altijd al schoon en smerig tegelijk geweest.

De seingever is geen roman, het is een vertelling van een romanschrijfster. Het is het verhaal van een naamloze hoofdpersoon (‘de seingever’) en de schrijfster, die zichzelf een rol in het verhaal toebedeelt. De Craemer past haar ervaringen, haar werkmethoden, haar gedachten en haar familiegeschiedenis in het verhaal van de oude Vlaming, die als seingever een centje bijverdient. En zo lopen drie paden in de vertelling parallel met elkaar op, richting een einde waarin alles samenkomt.

De GP Johan Rosseel
De eerste verhaallijn is die van de reportage: De Craemer observeert haar hoofdpersonage in zijn werkzaamheden als seingever bij de GP Johan Rosseel, een juniorenwedstrijd. Hier voel je het Rijke Vlaamsche Wielerleven, hoor je het in sappig dialect gedebiteerde wielerjargon, ruik je de massageolie, zie je het bruine café van waaruit de organisatie opereert. Dit is Wielervlaanderen, vol zoete melancholie en stugge Vlamingen, een strand van geromantiseerde waarheden waar talloze journalisten, schrijvers en tv-verslaggevers in de loop van de tijd hun korreltje aan hebben bijgedragen.

Maar achter het bordkarton van die romantiek schuilt een andere wereld, een wereld die af en toe binnen komt zeilen als de mannen op het televisiescherm in het café naar beelden van een fors gesponsorde Duitse ‘klassieker’ kijken. Dáár, daar willen alle deelnemers van de Grote Prijs Johan Rosseel uiteindelijk naar toe. Maar die wereld, het nirwana van de profwielrennerij, is vol van list, bedrog en dood.

Gefnuikte koersdromen
Wanneer de verteller begint aan het levensverhaal van zijn wielerliefhebbende protagonist (het doodsprentje van Briek Schotte, ‘De laatste der Flandriens’ staat op zijn dressoir), combineert ze dat verhaal als vanzelf met de Vlaamse wielergeschiedenis. En in beide verhalen maakt de aandoenlijke onschuld steeds verder plaats voor bewezen en onbewezen schuld, romantiek voor zakelijkheid en geluk voor ongeluk.

Het verhaal van de seingever en van diens zoon is het verhaal van gefnuikte koersdromen, maar ook dat van ontnuchtering: de wereld is geen heroïsch krantenartikel van Karel van Wijnendaele, of in elk geval is het veel meer dan dat. Daar komt de seingever op een vreselijke manier achter en ook De Craemer moet aan het slot van haar verhaal toegeven dat de sport altijd al een zelfdestructieve machinatie in zich heeft gehad. Of het nu Alberto Contador is, Frank Vandenbroucke, Marco Pantani of Arthur Linton (de eerste dopingdode, jaar: 1896), de schaduw van het bedrog is in het wielrennen altijd minstens zo groot geweest als het licht van het heldendom.

De Craemer creëert in De seingever een soort metaperspectief dat we onder meer kennen uit Laurent Binets HhhH. Vernieuwend is het niet echt. En voortdurend blijft de gedachte dat De seingever te veel paden tegelijk bewandelt. Het verhaal van de seingever is aangrijpend genoeg om je volledig op te kunnen blijven concentreren, maar wordt voortdurend afgewisseld door prachtige verhalen uit de prehistorie van het wielrennen. Maar dat zijn wel verhalen die langzaam maar zeker op magnetronmaaltijden beginnen te lijken: al door vele schrijvers opgewarmd, altijd met wat met eigen kruiden verrijkt voor het unieke effect.

Klare taal
Ook stilistisch is er wel wat op De seingever aan te merken: De Craemer schrijft helder, het is klare taal die zonder dubbelzinnigheden aan de lezer wordt gepresenteerd. De verbeelding van de lezer kan op de automatische piloot door de pagina’s navigeren, want aan duidelijkheid wordt niets te wensen overgelaten. Alles wordt uitgelegd, geduid en toegelicht: ‘Geduld is een schone zaak, maar dat van de seingever was op.’

Af en toe vliegt De Craemers Vlaams-Nederlands echt uit de bocht en blijken schijnbaar bijzondere zinnen bij nader inzien gewoon vaagschrijverij: ‘Intussen bijna zo oud als het jaar waarin hij geboren was.’ Als een jaar al zoiets als leeftijd kent, dan is iedereen toch altijd zo oud als zijn geboortejaar?

Fraaie verrotting
Het wielrennen stort zichzelf uiteindelijk in het ongeluk, zoals het ook de seingever onderdompelt in verdriet. En toch kent de man geen rancune, houdt hij de sport niet verantwoordelijk voor het leven dat hij lijdt. Het heeft hem tenslotte ook veel gebracht, niet? En zo wordt hij, op latere leeftijd, seingever. Misschien een symbolisch gebaar, alsof hij de sport de goede kant wil wijzen. Maar waarschijnlijker is het dat de seingever heeft begrepen dat aan al het moois een keerzijde zit. Dat iedereen liegt, dat misschien alles in wezen wel verrot is. Dan ziet hij toch het liefst fraai uitgevoerde verrotting. Of, zoals hij in de laatste regel van het boek dat zijn naam draagt tegen de schrijfster zegt: ‘Gij, vertelt gij altijd de waarheid?’