Boeken / Fictie

Adolescentie in de knoop

recensie: Anke Scheeren - De mooiste dagen zijn het ergst

.

In het vaardig opgezette verhaal van adolescente Lena Fernhout (24) loopt een harde scheidslijn: vader en moeder sinds lang uit elkaar, vader onbekend, moeder maar al te bekend (schijnbaar), Lena en broer nogal verschillend, Lena en vriend eigenlijk ook. Ondanks alle namen en passanten is Lena erg alleen. Tot haar weerzin lijkt ze uiterlijk sterk op haar moeder, en bovendien blijkt die in haar nagelaten brieven in eenzelfde stijl te schrijven als haar dochter. En dan zijn daar nog Lena’s verwachtingen van het leven én de doodgewone realiteit ervan: ‘of dit nou Leven is of slechts een schemergebied’ is de vraag. Uitgerekend door de dood van zowel vader als moeder raakt ze heftig met hen geconfronteerd, én met zichzelf.

Aparte kijk
Ook in de vorm van het verhaal is de scheidslijn terug te vinden. Ondanks haar getob handhaaft zich Lena’s speelse kijk op alles om haar heen. Die kant van de roman is het sterkst. Een paar van die ‘idiote observaties’: ‘Hoeveel groter zou een deukje moeten zijn om het een kuiltje te kunnen noemen?’ ‘In de kamer hangt een stilte waarmee je met gemak een concertzaal zou kunnen vullen.’ Deze stijl maakt dat je steeds graag in het verhaal terugkeert.

Kenmerkend voor een adolescentieroman is misschien dat er malaise wordt gesuggereerd, maar niet met zoveel woorden geconcretiseerd. De oorzaak in dit geval is ‘mijn familiesituatie’, maar de zielkundige gevolgen blijven enigszins in de lucht hangen.  Dat zit ‘m bijvoorbeeld in een zin als deze: ‘In gedachten leeg ik de asbakken, plaats ik lege bierflesjes terug in het krat en doof de lichten een voor een… en ik blijf lichten doven, ik blijf ze doven, doven, doven…’ Aan de ene kant huis– , tuin– en keukengedoe en vlak daarnaast verhulde wanhoop. Een zowel verbrokkelde als verbrokkelende werkelijkheid overspoelt haar, en die brengt ze graag onder woorden, maar het grote leed blijft net iets te veel onder de pet.

In haar observaties toont Lena zich zogenaamd laconiek en de verwijzingen naar haar ‘persoonlijke beslommeringen’ houdt ze veiligjes indirect. Maar intussen is ze wel ‘iemand wier wezen aan flarden is gescheurd’. Dat geeft ze mondjesmaat bloot: ‘Ik wacht nog even met instorten tot ik op het toilet ben. Huilen met de toiletdeur op slot, daar zijn de Fernhoutjes goed in.’

Malaise
Haar malaise lijkt ze goeddeels aan anderen uit te besteden, terwijl ze die eigenlijk wil delen. Maar de huisarts denkt dat ze depressief is en ze gaat braaf in therapie. De therapeute lijkt voortdurend te blozen, wat ook niet makkelijk praat. Broer en vriend bieden niet echt het gewenste contact, de nieuwe vrouw van vader al helemaal niet en de bewonderde oceanoloog dr. Ebbesmeyer mailt op Lena’s uitgebreide verhalen niet terug.

De zijdelingse houding ten opzichte van haarzelf vervlakt het karakter van het verhaal enigszins, waardoor het niet verder lijkt te komen dan ietwat gemiddelde adolescentie-ervaringen. Wat net te veel ontbreekt, is een invalshoek die de tragiek wat dwingender en tastbaarder neerzet.

De moraal van het verhaal is niet bijster opzienbarend: ‘Het duurt een week, twee maanden of misschien wel een half jaar voordat je het geluk weer gaat zoeken.’ Met de bekende gespletenheid wordt de roman besloten: er is iedere dag treurig veel van hetzelfde, ‘maar het geluk moet gezocht worden. Hoe dan ook. Ondanks mezelf.’