Boeken / Fictie

Amsterdamse liefdesroman 2.0

recensie: Alma Mathijsen - Alles is Carmen

Geen gebrek aan romans over liefdesgeschiedenissen in Amsterdam. Het is daarom lastig om met dit thema nog origineel uit de hoek te komen. Alma Mathijsen probeerde het toch in haar debuutroman Alles is Carmen en slaagt met vlag en wimpel.

Carmen leert Chris kennen tijdens een voedselgevechtfeest. De lezers die bij dit woord afhaken uit angst dat Alles is Carmen een boek is waarin de schrijfster vooral haar eigen hipheid wil demonstreren, begaan een grote vergissing. In het boek staan namelijk niet de gebeurtenissen die het jonge stel meemaakt, maar de gevoelens van Carmen centraal. Doordat Mathijsen met eenvoudig taalgebruik originele gedachten beschrijft, worden de emoties van Carmen herkenbaar, geloofwaardig en ontroerend. Zo zegt Carmen, nadat ze heeft verteld hoe ontzettend graag ze bij Chris wil zijn:

Ik denk niet dat hij hetzelfde ervaart. Dat kan haast niet. Er zijn maar een paar mensen op de wereld die zo verliefd mogen zijn. De meesten kunnen dat helemaal niet aan. […] Het is wonderlijk hoe bevredigend het is om met iemand te zijn die minder om mij geeft dan ik om hem. Niet dat veel mensen dat weten. Verbergen is een kunst. Zelfs voor Chris is niet helemaal duidelijk hoeveel ik van hem hou.

Prachtig taalgebruik voorkomt flauwe liefdesgeschiedenis
Chris blijkt inderdaad minder van Carmen te houden dan andersom het geval is, en wanneer hij de relatie beëindigt wordt Carmens hart gebroken. Mathijsen mijdt de clichés rondom liefdesverdriet niet – Carmen verstopt zich in huis, gaat bij Albert Heijn op zoek naar de drank met het hoogste alcoholpercentage en ontvlucht Nederland tijdelijk – maar toch voorkomt de auteur dankzij haar prachtige taalgebruik dat het verhaal flauw wordt. Zoals gezegd draait Alles is Carmen niet om de gebeurtenissen, maar om Carmens gedachten. Tekenend hiervoor is wat Carmen denkt voor haar vertrek naar het buitenland:

Ik poets mijn tanden. Elke handeling helpt. Ritmisch beweeg ik de borstel heen en weer. Op en neer. Heen en weer. Als ik even stop, worden mijn benen week en wil ik uit een raam rennen. […] Wat ik maanden of misschien al vanaf het eerste moment vreesde is gebeurd. Ik ben hem kwijt. De angst om hem te verliezen is niet weg, maar juist tot kosmische grootte gewoekerd. Ik kruip diep weg in de bank en hoop dat iets heel snel verandert.

Een kunstenaarsblik op literatuur
Mathijsen studeerde vorig jaar af aan de Rietveld Academie in de richting Beeld en taal. Een vruchtbaarstudietraject, want Mathijsen is niet de eerste alumna van deze opleiding die zich succesvol op het schrijven van literatuur heeft toegelegd. Ook van medestudente Maartje Wortel verscheen onlangs haar romandebuut, Half mens. De stijlen van Wortel en Mathijsen zijn in zekere zin vergelijkbaar: met eenvoudig, soms bijna kinderlijk taalgebruik weten beide schrijfsters een dromerige, magische sfeer neer te zetten. De schrijfsters lijken allebei – wellicht dankzij hun studie – met een kunstenaarsblik naar hun werk te kijken. Hierdoor komt niet de plot maar de tekst zelf in het middelpunt te staan.

Toch hebben Wortel en Mathijsen allebei een uitgesproken eigen stijl. Waar Wortel in haar werk gebeurtenissen vanaf een afstandje bekijkt en omschrijft, staat Mathijsen middenin haar verhaal – haar betrokkenheid is groot. Beide methodes werken, maar voor het omschrijven van een liefdesverhaal – al met al een zeer emotievolle situatie – is die van Mathijsen wellicht meer geschikt. Schrijven over een liefdesgeschiedenis in Amsterdam blijft een gewaagde keuze. Tenzij de schrijfster een talentvol taalkunstenares is.