Boeken / Fictie

De lastigste, de beste

recensie: Alfred Schaffer - Schuim

De meeste mensen willen bruggen slaan, zich met elkaar verbinden. Als ze schrijven, doen ze daarom duidelijke, logisch in elkaar passende mededelingen. Ze willen iets vertellen en doen dat vaak met een gemak dat buitengewoon verbluffend is. Voor dichters gelden echter andere wetten. Dichters zijn niet gebonden aan de alles overschreeuwende eis om bevattelijkheid. Voor hen lijkt een ander credo te gelden: de lastigste zijn de beste.

Vandaar mijn volledige goedkeuring voor Schuim, de nieuwe bundel van Alfred Schaffer. Ik had het kunnen zien aan zijn blik op de achterkaft, ik had het kunnen verwachten toen ik las over zijn aanstelling op relatief jonge leeftijd aan de universiteit van Kaapstad, ik had het kunnen weten door vroegere titels als Zijn opkomst in de voorstad (2000), Dwaalgasten (2002), Definities & Hallucinaties (2003) en Geen hand voor ogen (2004).

Ik had het kunnen merken, maar merkte het niet. Daarom strandde ik bij een eerste lezing op pagina 15, bij Vrolijkheid voor beginners, bij een tweede op pagina 37, waar vooral het woord ’terrorist’ mij danig verontrustte, en het duurde tot een derde lezing tot ik het schuim aan mijn voeten voelde en in de zee van Schaffers gedichten kon springen. Dit moeilijke parcours had echter geen frustratie tot gevolg. Nee, wat mij overviel was een bijzondere vorm van tevredenheid. In dit geval bleek immers dat het de moeite was geweest om door te bijten, want de lastigste dichters zijn de beste.

Hier eindigt de erkenning

Die lastigheid is bij een auteur als Schaffer een eigenschap die hij in zijn poëzie injecteert om ze een enorme draagkracht te geven. Hij lijkt van de gedachte uit te gaan dat duidelijkheid de fascinatie in de weg staat. Daarom eindigt in zijn verzen de herkenning. Wat hij zegt is zelden te vatten, maar hij zegt het op een bijzonder charmante manier. De grootste uitdaging bij het lezen van Schuim is dan ook het loslaten van de zoektocht naar betekenissen. Af en toe zijn die er wel, maar Schaffers poëzie gaat over zoveel meer. Ze gaat over ritmiek, klank, collage, verwarring en onbewuste associaties.

Schaffer brengt in zijn gedichten de bewegingen van het brein in kaart en laat ons de nog niet door het bewustzijn gefilterde chaos van het subject zien. Zijn teksten ademen een absurditeit die parallel loopt met de manier waarop de hedendaagse mens in de samenleving staat. Klein, stil en verward.

Hier eindigt de herkenning. Wat je verliet blijft achter.
Een ambulance jaagt door rood, iemand zet de kranen open.
Een zieke boom wordt omgezaagd. We hadden beter moeten weten

Machinale tijden

Een ander procédé waarmee Schaffer lastigheid in zijn gedichten induceert, is moeilijker te omschrijven. Schaffer verwijst voortdurend naar de mechanica van dit tijdsvak. Hij legt bloot hoe alles op een bevattelijke manier in elkaar valt en overgaat zoals in een raderwerk. Hij legt de mechanica van bevelen en gebruiksaanwijzingen bloot die de wereld veranderen in een eeuwig verder draaiend geheel.

De kans dat er een terrorist* in uw wijk woont, is erg klein.
Mensen worden niet van de ene op de andere dag terrorist.
Heeft uw kind veel aandacht voor radicale ideeën?
Praat daar dan over met hem of haar.

Schaffer beschrijft een wereld waarin geen plaats is voor individuen, maar waarin elke persoon ingeschakeld wordt als een radertje voor een groter geheel. Hij toont een verbod op identiteit en oorspronkelijkheid. Hij toont, maar door de manier waarop klaagt hij sommige dingen ook aan. Zijn poëzie is maatschappelijk bewustmakend.

En nu allemaal in koor

De paradox van de laatste decennia is dat we leven in een tijd waarin steeds meer mensen toegang hebben tot universiteiten, dat er steeds meer mogelijkheden zijn gekomen tot het ontplooien van een individualiteit, maar dat anderzijds die individuele identiteit maar mogelijk is op een paar vrijplaatsen, waaronder kunst en cultuur. Over het algemeen zijn de media en het bestuur het individu gaan dirigeren in de richting van een verstommende collectiviteit. De manier waarop Schaffer dat in poëzie laat zien maakt het ingewikkeld. Er is in zijn gedichten geen subject, er zijn zelfs geen personages of gemotiveerde handelingen. Wat overheerst, is een bewustzijnloos ‘doen’, een wezenloze stroom van ‘spreken’ en ‘gebeuren’.

Macht der gewoonte: handen wassen voor het eten, handelen naar geweten.
Zeg eens netjes goedemorgen. Je naam is goud waard, een geur van hoger
Honing. Jij mijn trouwe volgeling, ik jouw marionet: wil ik je aanraken, deins
Ik achteruit. Laten we elkaar nu snel ontmoeten, je zult me niet verliezen..

De bundel eindigt met het veelbetekenende beeld van een dijkbreuk. Schaffer laat een gedesoriënteerd subject door een beangstigend universum dwalen.

Zolang je maar bestond hadden we een reisdoel voor het grijpen.
We zijn telefonisch te bereiken.
Nooit is het zo stil geweest..

Schuim. Schaffer schrijft over gebrek aan houvast. Hij maakt met zijn taal een parallel universum waarin hij de mechanismes van de huidige maatschappelijke ontwikkeling, toont. Hij laat heel nauwkeurig zien hoe mensen hun doelen en hun individualiteit verliezen. Het is een bewustmakingsproces. Door in de gedichten te duiken en je aan zijn stroom der dingen over te leveren, onderga je het huidige bestaan en wordt dat als bij toverslag bijna bevattelijk. Dat is, net als zijn poëzie zelf, heel erg lastig.