Boeken / Fictie

Klokgelui en de gekte van het zaad

recensie: Alexis de Roode - Geef mij een wonder

Ze zouden het er eigenlijk niet bij moeten zetten, dat een dichter ook slamt. Je leest toch met een gekleurde bril en verwacht er op voorhand weinig van, en als het dan niet echt hemelbestormend is wantrouw je het eigen oordeel. Terwijl het leven al moeilijk genoeg is. Voor ons dan, want debutant Alexis de Roode wandelt vrij en onbevangen door zijn eigen wondere wereld, vol liefderijke extase en extatische liefde, met enkel zorgen over de uitweg voor zijn zaad.

Je mee laten slepen is makkelijk zat:

Hoe zij is: Maanlicht,
zonlicht, vissen met kleuren
van bloemen en edelstenen,
hier en daar een stille verpleegstershaai.

Ze is koel in de middag en warm
in de avond, ze sluit zich zacht
om wat in haar beweegt,
ze laat de kleine dieren toe.

Foto: Crossing Border: cbstudio@beeld.nu
Foto: Crossing Border: cbstudio@beeld.nu

En zo gaat het nog vier strofen verder. Het is trouwens niet alles van ditzelfde laken een pak. In zijn algemeenheid vallen de gedichten van De Roode grofweg in twee categorieën. In de eerste bezingt De Roode zijn gevoelens voor het andere geslacht en exploreert hij de fijne dingen die je ermee kunt doen. De rest bevat een welhaast kinderlijk enthousiasme voor de wereld om hem heen, met aandacht voor zaken waar wij gewone stervelingen achteloos aan voorbijgaan. Niet voor niets meldt hij zijn verwantschap met Van Ostaijen, hoewel zijn eigen poëzie daar in ieder geval vormtechnisch totaal niet op lijkt, uitgezonderd een paar ‘normalere’ gedichten van deze Antwerpenaar die de bijnaam Zot Polleken niet voor niets droeg. Bij De Roode geen woeste typografische sprongen, maar een keurig vrij vers met aandacht voor het metrum, weinig tot geen rijm, en verder vooral veel effectbejag. Dat laatste klinkt misschien wat negatief, alsof zijn werk inhoudelijk niets zou voorstellen, maar laten we even reëel blijven, om het met Olav Mol te zeggen: poëzie is nu eenmaal honderd procent vorm, anders kun je net zo goed een politiek of filosofisch tractaat schrijven. Toch?

Dat effectbejag spreekt bijvoorbeeld al uit de titel van het gedicht De lege landen. Een woordspeling, lieve mensen! Kom daar tegenwoordig eens om in de literatuur. De dichter verlangt in de trein naar een wonder. Het land waar hij doorheen rijdt “bestaat zo ontzettend”. Een haagbeuk die daar zo maar staat een eindje verschuiven is wat hem betreft genoeg. Je hoort het Kopland al zeggen.

Grote woorden

Foto: Christiaan Krouwels
Foto: Christiaan Krouwels

Grote woorden, daar is De Roode ook al niet bang voor. De ogen van een ongeboren kind (“geheim als hij was/ moest hij zwijgend wachten”) vliegen “sterren tegemoet”. Dat soort dingen. Verder nog wat raadseltjes, want zo hoort het in de moderne poëzie, en verwijzingen links en rechts, op het niveau 2voor12. En humor.

Het sterkst is De Roode in zijn liefdeslyriek. Je zou haast wensen dat hij het malle idee uit zijn hoofd zet dat hij een dichter moet zijn, en dus zo ongeveer moet dichten zoals de dichtende goegemeente van dit moment doet. De volgende keer gewoon een bundel onvervalste, extatische liefdeslyriek over “de gekte van zaad dat geen uitweg vindt!”! Als een soort doorgedraaide en oversekste Gorter in de dop. Wel nog wat doen aan de wat al te platte sentimentaliteit van regels als “dat ze even naar mij keek en zei:/ ik wil even naar je kijken”, maar schrijven is nu eenmaal schrappen – en bovendien een leerproces. Gewoon verder in de zin van:

Wat zingt daar ’s nachts in die hoge Dom?
Het luiden van klokken geeft weinig troost.

Dan komt het helemaal goed, met zaad zowel als dichterschap.