Boeken / Fictie

‘Ik liet mijn noordse lier over de steppe galmen’

recensie: Alexandr Poesjkin - De novellen in verzen / Vroege Lyriek / Lyriek in Ballingschap

Over het leven van Alexandr Poesjkin (1799-1837) zou je een roman kunnen schrijven, desnoods in verzen. Adellijke nazaat van een Afrikaan die door islamitische slavenhandelaren naar het Russische hof was gebracht, verbannen door de tsaar, onstuimige liefdesaffaires, dood na een duel – en in de tussentijd ook nog kans gezien tot het scheppen van een oeuvre van wereldformaat, de grondslag van de moderne Russische letteren, dat nu dan eindelijk integraal in het Nederlands verschijnt.

Jevgeni Onegin, daar kennen we Poesjkin allemaal van, en misschien ook van Boris Godoenov, vanwege de opera, maar dat is niet meer dan het topje van een ijsberg die nu in zijn geheel door Hans Boland in het Nederlands wordt vertaald, wat automatisch betekent: keuzes maken. Dat begint al bij de manier waarop je een immens project als dit moet indelen. Chronologisch ligt voor de hand, maar levert weer de nodige problemen op doordat Poesjkin niet gewoon keurig de ene bundel na de andere schreef. Links en rechts kwamen de afgelopen eeuwen op verschillende momenten nog verzen en fragmenten boven water, vandaar dat Boland de boel enigszins thematisch bij elkaar heeft gebracht.

~

Het eerste deel bevat de novellen in verzen: korte verhalen, maar dan op rijm, waarin veel over de steppen van het oude Rusland wordt gezworven, oorlog en strijd nooit ver weg zijn en mannenharten kloppen wegens roomblanke damesboezems en dergelijke. Zeer meeslepend allemaal, want wat een temperament had de man. In deze collectie is ook Roeslan en Ljoedmila te vinden, het werk waarmee Poesjkin op slag beroemd werd. Niet dat hij daar vreselijk veel aan had, want dwars was de Voltairefan ook en dat viel niet echt goed in het tsaristische vaderland. Vandaar dat hij na een gedicht over de vrijheid werd verbannen. Daar moeten we ons overigens geen Goelag-toestanden bij voorstellen: Poesjkin kwam in Moldavië terecht en op de Krim, in zeer aangename omstandigheden, waaronder telkens weer een flinke voorraad aantrekkelijke en willige vrouwen.

Daar lezen we dan weer over in de beide andere delen van het eerste trio, dat inmiddels is verschenen – met de nodige subsidiaire hulp – bij de kleine uitgeverij Papieren Tijger, die daarvoor een luid en welgemeend compliment krijgt. Zij bevatten lyriek die Poesjkin schreef zowel voor als tijdens zijn verbanning. Wat opvalt – naast het enorme enthousiasme – is de grote verscheidenheid aan onderwerpen en de volwassenheid die zelfs zijn vroegste verzen al bezitten. De vorm is op zich niet zo vreselijk interessant. Poesjkin experimenteerde wel met de verschillende mogelijkheden die de dichtkunst hem bood, maar wij zijn inmiddels al zoveel gewend dat we de schouders ophalen bij de subtiele nuances in metrum en rijm, al zal de liefhebber daar anders over denken.

Koran

Alexandr Poesjkin (1799-1837)
Alexandr Poesjkin (1799-1837)

Tussen de overvloed zitten echte missers, gelegenheidsversjes zonder eeuwigheidswaarde die natuurlijk wel mee moeten in een verzameld werk, maar door de bank genomen is het niveau uitzonderlijk hoog. Je krijgt op den duur ook de indruk dat Poesjkin niet veel anders deed dan dichten. Overal reageert hij op met verzen, of dat nou een briefje is van de volgende dame waaraan hij zijn hart verloren heeft of een bijdrage in een tijdschrift die hem niet zint, tot en met grote onderwerpen als de dood van vrienden of van die typisch dichterlijke thema’s, en dan waagt hij zich ook nog aan varianten op en gedeeltelijke vertalingen – uit de losse pols – van uiteenlopende werken als Orlando Furioso en de Koran – allemaal even meeslepend. Goed trouwens dat Boland ook voor noten heeft gezorgd, want de collegae waar Poesjkin zich in geschrifte druk over maakt zijn inmiddels tot literair stof verpulverd.

Een aanzienlijk deel van de indruk die het gebodene maakt komt verder op het conto van de vertaler, die dicht bij de originelen bleef, maar waar nodig stevig ingreep. Waar Poesjkin aan het modderen slaat, wil Boland nog wel eens verbeterend optreden. Ook is hij niet vies van een stevig anachronisme (‘Ze met broodkruimeltjes strikken/Werkt al evenmin: zij kicken/Blijkbaar op heel ander voer’) en hij presteert het zelfs om onvoltooide gedichten naar eigen inzicht af te maken. Schandelijk natuurlijk, maar het gaat goed en dat is het enige dat telt. Straks nog zes delen te gaan. Je vraagt je soms af: waar hebben we het aan verdiend.