Boeken / Non-fictie

Een filosofische rups

recensie: Alberto Manguel - Stad van woorden

De Argentijnse literatuurfilosoof Alberto Manguel beschrijft in Stad van woorden de problematiek van het samenleven aan de hand van analogieën in de literatuur en mythologie. Dat is zo ingewikkeld als het klinkt.

Vreemdelingenhaat en integratieproblematiek gaan eeuwen terug. Volgens Manguel zijn er veel parallellen te vinden tussen uitspraken van Gordon Brown als minister van Financiën en het Gilgamesjepos. Dit epos over koning Gilgamesj – tweederde god en eenderde mens – zijn beste vriend de wilde Endekoe – tweederde dier, eenderde mens – gaat niet alleen over de zielsverwante vriendschap tussen die twee, maar eigenlijk – zo beredeneert Manguel – over de stad Oeroek waarin zij beiden wonen.

Britsheid

Deze stad, als samenleving, definieert zichzelf volgens Manguel met wetgeving over wat er in hoort en wat niet. De wilde Endekoe moet afstand doen van zijn identiteit (assimileren) of voor altijd ‘de ander’ blijven (wegblijven). Want versmelting van de vreemdeling in de samenleving is dodelijk voor de stad Oeroek. Manguel verbindt deze filosofie met de opvatting van Brown dat scholen het idee van ‘Britsheid’ moesten gaan uitdragen en voorstaan. Hiermee wilde hij, volgens Manguel, voorkomen dat het islamitische perspectief deel ging uitmaken van deze ‘Britsheid’.

Brown had beter kunnen luisteren naar een andere wijze, Eratosthenes van Cyrene, betoogt Manguel verder. Eratosthenes raadde de Grieken driehonderd jaar voor Christus aan niet Alexander de Grotes raad op te volgen en de vaderlandse Grieken als vrienden te behandelen en de barbaren als vijanden, maar zich te baseren op criteria van rechtschapenheid.

Alice

Het redeneringschema van Manguel doet af en toe wenkbrauwen fronsen. Manguel veroordeelt Brown over zijn beleid van uitsluiting van het vreemde in zijn begrip ‘Britsheid’. De filosoof vergelijkt Oeroeks wetgeving succesvol met die van het moderne Engeland en leert Brown een wijze les door hem te confroneren met Erathenes’ leer. Om vervolgens echter deze wijze les weer in te trekken en alles om te draaien. Van Gilgamesj zou Brown namelijk ook kunnen leren dat met betrekking tot een individu iets ander geldt:

De identiteit van de stad, gedefinieerd als zij wordt door haar wetten, is mede gebaseerd op vorm van uitbanning of uitsluiting. De individuele identiteit vereist het tegenovergestelde: een aanhoudende poging, niet tot uitsluiten maar tot insluiten – zo leert Gilgamesj dat je, om jezelf te leren kennen, niet alleen jezelf nodig hebt, maar ook de ander.

Redeneringen als deze vloeien in elkaar over met een soepelheid die de schrijver siert, maar de lezer menigmaal tot waanzin drijft. Manguel verbindt de rups van Alice in Wonderland moeiteloos met Stanley Kubrick en Jack London als het aankomt op de vraag naar identiteit en de rol van taal. De kinderlijk nieuwsgierige vraag ‘wie ben jij?’ die de rups in Alice in Wonderland stelt, weet Manguel zonder enige verdere uitleg voor te stellen als een filosofische vraag die ‘vandaag de dag in ons caleidoscopische universum zo precair is, dat hij bijna betekenisloos is geworden’.

Manguel beschrijft hoe samenlevingen zichzelf definieren aan de hand van literatuur en mythen. Stad van woorden geeft argumenten, bevat rode lijnen, echter een moment van verlichting bij de lezer blijft uit. Dit is ook niet wat de filosoof wil bereiken, hij heeft in het boek ‘enkel zijn gedachten gebundeld’. Zoals Manguel het zelf beschrijft: het gaat niet om het geven van antwoorden, maar om het scherper formuleren van de vragen.