Boeken / Fictie

Zweedse degelijkheid

recensie: Agneta Pleijel (vert. Lia van Strien & Bertie van der Meij) - Zus en broer

De Zweedse Agnetha Pleijel dook in haar oude familiedocumenten voor haar nieuwste roman, het drieluik Zus en broer; een lijvige familiegeschiedenis.

Het heeft even geduurd voor de ruim zeshonderd pagina’s tellende roman in z’n totaal werd vertaald. In Zweden verschenen De chirurgijn van de koningin, De komediant van de koning en Zus en broer in respectievelijk 2006, 2007 en 2009. In de Nederlandse vertaling verscheen De chirurgijn van de koningin als apart boek in 2008, maar de beide andere delen zijn niet los verkrijgbaar.

Geschiedenis der geneeskunst

De chirurgijn van de koningin, verreweg het beste deel van de drie, volgt de oude arts Schützer in de ontwikkeling van de Zweedse (en moderne Westerse) geneeskunde. Het is de zeventiende eeuw en artsen tasten nog in het duister over de herkomst van ziektes en nog meer over de behandeling ervan:

Phaëton moest nitreuze poeders en temperantia innemen om de ontstekingen te kalmeren, het gistende bloed te verlichten en blokkerende en taaie vloeistoffen op te lossen alsook om vergalling van de lver tegen te gaan. Regelmatige aderlatingen om het vocht te verdrijven. En Phaëtons buik moest worden ingesmeerd met emulsies zoals kamferolie.

Chirurgen staan onderaan de maatschappelijke ladder en ondanks het feit dat Schützer de eerste keizersnede van Zweden uitvoert, sterft hij arm en verbitterd. In tegenstelling tot het eerste boek zijn het tweede en derde weinig meer dan een familiegeschiedenis, weliswaar tegen de achtergrond van een oorlogvoerend Zweden.

In De komediant van de koning stapt Pleijel over op een raamvertelling, waarin Lars Hortsberg, aanvankelijk de leerjongen van Schützer, zijn verhaal vertelt over een leven als toneelspeler aan diens immer zwijgende adoptiedochter. Zus en broerverhaalt over de muzikale Helena, die aan het begin van de negentiende eeuw moet vechten tegen het vooroordeel dat vrouwen niet op het toneel horen te staan, en haar dove broer Albert.

Taaie dobber

Agnetha Pleijel (1940) heeft dezelfde wat formele vertelstijl die we kennen van haar Scandinavische collega’s als Marianne Fredriksson. Enerzijds werkt dat goed om haar kroniek een plechtige ondertoon mee te geven; Pleijel maakte zoveel mogelijk gebruik van documentatie en brieven om haar familiegeschiedenis te staven en waarheidsgetrouw te werken en ze includeerde een stamboom van Schützer tot aan haar eigen generatie achter in het boek. Anderzijds schept die formaliteit een zekere afstand tot de lezer.

Proza schrijven was niet Pleijels eerste keuze. Ze wijdde haar carrière aanvankelijk aan journalistiek en het schrijven van theaterstukken. Daarna stapte ze over op poëzie om uiteindelijk als doorgewinterde schrijfster in de jaren tachtig het proza op te pakken. Zus en broer getuigt van vakmanschap en oog voor detail, maar Pleijels formele stijl maakt de al te lijvige kroniek tot een taaie dobber.