Boeken / Fictie

Hoe vertaal je Finnegans Wake?

recensie: Erik Bindervoet & Robbert-Jan Henkes - Finnegancyclopedie

Op 4 mei 1939 kwam Finnegans Wake uit. De legendarische modernistische schrijver James Joyce verrichtte zeventien jaar arbeid voor dit ‘ideale boek voor de ideale slapeloze lezer’. Vertalersduo Bindervoet en Henkes ploeterde zeven jaar op de welhaast onvertaalbare laatste roman van de halfblinde Ierse auteur. Nu, drie jaar nadat de vertaling uitkwam, laten ze in de Finnegancyclopedie zien wat hun toenmalige werkwijze was.

~

Erik Bindervoet en Robert-Jan Henkes vormen een opvallend tweetal aan het vertalersfront. Ze wagen zich aan beide kanten van het literaire universum: high én low brow. Naast Schopenhauer, Shakespeare en Joyce hielden ze zich bezig met liedteksten van The Beatles, dagboeken van Kurt Cobain en kronieken van Bob Dylan.

Niet-Nederlands

Hun meest in het oogspringende vertaalproject is Finnegans Wake. Dit cyclische droomverhaal over kastelein Earwicker die belasterd wordt, bestaat uit vaak ongrijpbare zinnen. Ellenlange zinnen die opgebouwd zijn uit talloze woordspelingen, waarin een zestigtal talen door elkaar heen buitelen, waaronder ook het Nederlands. Naar eigen zeggen zette het vertaalduo Joyces boek dan ook om van het niet-Engels naar het niet-Nederlands. Finnegans Wake is een eindeloze woordenstroom die door je hoofd schuift tijdens een onrustige slaap.

Zesentwintig letters

Aan de hand van de zesentwintig letters uit het alfabet gaan Bindervoet en Henkes uiteenlopende kanten van deze unieke roman langs: de geboorte van het boek, het hoe en wat van de personages, de onderliggende systemen in Joyces roman, de typisch Wakeaanse woordspelingen, het gebruik van geluid, de rol die vader Joyce speelde enzoverder. Ook is een redevoering opgenomen die het duo gaf voor het Internationaal Wakeologisch Genootschap, waarin het een restauratie van de tekst afwijst. Deze zou nodig zijn doordat de drukker in 1939 honderden spelfouten en omissies heeft aangebracht in het boek. Daarnaast doet het tweetal verslag van twee van de jaarlijkse James Joyce conferenties die ze bezoeken. Het gehele boek wordt daarbij consequent in de eerste persoon meervoud geschreven.

Bindervoet en Henkes baseerden hun vertaling op het genealogisch onderzoek dat ze uitvoeren. Hoe bedoelde Joyce dit of dat woord precies? Ze doorzochten de tientallen werkschriftjes die de schrijver hanteerde, waarin woordenlijstjes of oerversies van passages staan. In elk land dat Joyce bezocht noteerde hij woorden. Hiernaast spelde hij de kranten op vreemdaandoende uitdrukkingen. Wanneer hij ze gebruikt had in zijn boek, dat bijna tot het eind Work In Progress heette, streepte hij ze in het schrift door.

Niet puzzelen

De lezer moet zich vooral niet al puzzelend door het boek heenwerken, benadrukken Bindervoet en Henkes. Daar hebben ze een hekel aan. Terwijl ze zelf tot in het kleinste detail willen weten welke verwijzing Joyce incorporeerde in weer één van zijn neologismen, moet de lezer associërend van het boek genieten. Als ze het hebben over het waarom van het jaar 1132, waarin het verhaal zich afspeelt, merken ze op:

Maar dat is allemaal nog niets vergeleken bij de verbanden die gelegd kunnen worden door het veelkoppige megabrein van het Joyceaanse mondiale lezerspubliek. En in feite is dat precies wat Joyce voor ogen had met zijn schijnbaar lukraak gekozen datum: niet de denotatie van 1132 doet er zoveel toe, maar vooral de connotatie (…).

Tekenend is in dit geval een dialoog die het tweetal verderop voert:

Finnegans Wake onttrekt zich aan de representatie, zeker de eenduidige representatie, zoals je het over een duif hebt, dat je dan gewoon ‘een duif’ schrijft.

– In Finnegans Wake kun je het net zo goed over een druif hebben, en dan heb je het misschien toch over een duif, maar dan een die in trossen langsvliegt en wellicht in de rui is omdat hij de r in de maand heeft opgegeten.

– Realiteiten worden virtualiteiten, denotatie wordt connotatie. Alles vervloeit door dit machtige taalspel. Alle kunst wil muziek worden. En Finnegans Wake is daar het meest gelaagde en geslaagde voorbeeld van.

– Als mensen vragen: betekent het helemaal niets, moet het antwoord luiden: alleen in de zin waarin een fuga van Bach niks betekent.

– En het is alleen vertaalbaar in de zin waarin een fuga van Bach onvertaalbaar is. Maar niet onvertolkbaar dus.

Met dit in het achterhoofd is het dan verbazingwekkend dat de vertalers een twintigtal bladzijden verderop afgeven op verschillende postmoderne filosofen, die Joyce steevast waarderen. Hun bewering dat de lezer zelf de uiteindelijke schrijver is, wordt door het duo afgedaan met de opmerking: ‘Deze mensen zijn vooral geïnteresseerd in zichzelf en de galm die ze produceren.’ Een goedkoop wegwerpgebaar naar personen die iets gelijksoortigs beweren als zijzelf, gezien het voorgaande.

Persoonlijke vertaling

~

Aan de hand van de Finnegancyclopedie wordt duidelijk hoe persoonlijk het vertaalproces in dit geval bleef. Bindervoets en Henkes’ private associaties blijken bepalend voor veel van de gemaakte keuzes. De vertaling had ook heel anders uit kunnen vallen. ‘Finnegans Wake is niet een boek dat zich op één manier laat lezen, laat staan laat vertalen’, zeggen ze zelf. Het duo werd na het uitkomen van hun ‘vernederlandsing’ alleen al geprezen om het feit dat ze het schier onvertaalbare werk wisten te vertalen. Dit zegt niks over de kwaliteit ervan; die is namelijk erg moeilijk vast te stellen bij deze uitzonderlijke roman. Getuige hun kritisering van andermans vertaling van Finnegans Wake is het al een welhaast onmogelijke opgave om te bepalen wat nu een juiste benadering voor vertaling zou kunnen zijn. Bindervoet en Henkes wekken daarbij wel vertrouwen door hun uiterst zorgvuldige manier van werken.

De Finnegancyclopedie is een interessante verkenning van James Joyce en zijn manier van werken. Dit is echter pas gaandeweg het boek het geval. Bij een dergelijk hermetische creatie is heldere secundaire literatuur prettig. Helaas houdt het vertalersduo zelf ook van woordspelig schrijven en lastig te volgen passages. Hierdoor zijn sommige hoofdstukken minder genietbaar. Deze aanpak voelt aan als een zwaktebod, waartoe het tweetal zich wellicht gedwongen voelde doordat het theoretisch minder onderlegd is dan taaltechnisch, of in ieder geval meer geïnteresseerd is in het laatste dan het eerste.

Muziek / Album

Aanval op de gevestigde orde

recensie: Chimaira - Chimaira

Het blijft altijd een wat vreemde zaak als een band een ander album dan het debuut vernoemt naar zichzelf. Deftones deed het met hun laatste album en nu is het Chimaira dat voor deze optie kiest.

~

Vaak wordt er voor een ’titelloos’ album gekozen omdat de betreffende band een nieuwe start wil maken, maar in het geval van Chimaira ligt het wat anders. Volgens de bio heeft “het sextet uit Cleveland hun stijl zo vlot geperfectioneerd, dat dit album staat voor alles wat ze waren, zijn en zullen zijn.” Met andere woorden: volgens de band hebben we hier te maken met het ultieme Chimaira-album. Daarmee lijkt de gebruikte titel opeens een heel stuk logischer.

En dat terwijl die andere motivatie voor een ’titelloos’ album, namelijk ‘de nieuwe start’, hier nu juist zo goed van toepassing zou zijn. Het begint al met opener Nothing Remains, dat geschreven is op de dag dat Dimebag Darrell van Damageplan vermoord werd. De begrijpelijke emotie die hieruit voort vloeit, is woede en dat krijgt de luisteraar dan ook gelijk ruim vijf en een halve minuut over zich heen gestort. Niks geen pakkend refrein met de gebalde vuist, maar gewoon onbekommerd gáán. Op een manier die we eigenlijk nooit eerder van Chimaira hebben gehoord.

Anthems

Nee, zogenaamde anthems als Power Trip of Pure Hatred zul je op Chimaira niet vinden. Chimaira is gegroeid en de fans zullen gewoon mee moeten groeien. Zo is er meer ruimte voor de solo’s van gitarist Rob Arnold, terwijl het melodieuze aspect juist meer naar de achtergrond is verdrongen. Stonden de fans eerst nog alleen tijdens de refreinen met de vuist omhoog, bij dit nieuwe werk hoeven ze hem helemaal niet meer naar beneden te doen. Een ander voorbeeld is de rol van Chris Spicuzza. Was hij bij eerdere albums vooral bekend als de DJ van de band, waardoor de muziek van Chimaira af en toe zelfs als nu-metal werd bestempeld, op deze laatste langspeler is zijn rol beperkt tot het bespelen van de keyboards. Het maakt dat Chimaira resoluut afrekent met het imago dat de band in metalkringen had, en nu echt serieus genomen mag worden.

Geldingsdrang

Gezegd moet worden dat met de groei van de band de songs er niet makkelijker op zijn geworden. Volgens frontman Mark Hunter zullen mensen na de derde luisterbeurt zeggen ‘He, ik snap ‘m!’, maar voor velen (inclusief ondergetekende) zal dit wat meer tijd vergen. Sterker nog: bij sommige tracks zal het kwartje misschien wel nooit vallen, omdat het slechts opeenhopingen van riffs, grunts en solo’s lijken te zijn. In principe alle ingrediënten die je nodig hebt voor een goede metalmix, maar Chimaira slaat soms te ver door. Alsof de geldingsdrang té groot is. Het gaat dan ook wat ver om te spreken van ‘het ultieme Chimaira-album’. De band is duidelijk een andere weg ingeslagen die waarschijnlijk niet door alle (jeugdige) fans gewaardeerd zal worden. Daarvoor worden de heerlijke meebrul-anthems toch iets te veel gemist. Wel is het lovenswaardig dat een min of meer gevestigde band als Chimaira het aandurft om nu eens echt een frontale aanval te doen op de gearriveerde metalorde. Dat zo’n aanval met iets te veel jeugdige overmoed gepaard gaat, moeten we misschien maar gewoon voor lief nemen.

Muziek / Album

Tijdelijke overtuigingskracht

recensie: The Futureheads - The Futureheads

Op het eerste gezicht een leuke voorbijganger tijdens het zappen, maar wie een centimeter verder kijkt, ziet meteen dat The Futureheads meer in zijn mars heeft dan de gemiddelde ‘knuffelband van de week’ van de Britse pers. En dat is al door velen ontdekt, want The Futureheads verzorgden voorprogramma’s voor enkele grote jongens en hebben, net als The Strokes bij hun debuut, nu al een fanbasis van prominente muzikanten. Het lijkt erop dat de band alleen nog maar ten onder kan gaan aan de loftuitingen. Tot die tijd kan er genoten worden van The Futureheads.

~

De vier jongens van The Futureheads zijn afkomstig uit het gebied waar ook het bejubelde Maxïmo Park vandaan komt, en noemden zichzelf naar het Flaming Lips nummer Hit to Death in the Futurehead. Toen ze in 2004 in het voorprogramma van de Amerikaanse tour van Franz Ferdinand stonden, pikte de Amerikaanse pers het bandje op. De nieuwe the Jam, XTC of Devo werd er geroepen. Maar de band, wars van de vergelijkingen, liet zien dat ze meer konden: ze coverden Kate Bush en remixten op aanvraag voor The Streets. Ondanks het applaus van Bowie, Steve Lamacq – die door de bandleden net als wijlen John Peel in het cd-boekje wordt bedankt – en Noel Gallagher, moet er één ding duidelijk gemaakt worden: de mens kan goed overdrijven.

Uitschieters

Toegegeven, de plaat opent lekker fel, lekker Brits en heel erg begin jaren tachtig en gaat daarna nog een tijdje op hetzelfde wijsje fijn verder. En ook al klinken ze overtuigender dan de zoveelste Next Big Thing, ook al hebben ze de betere riffs in huis en ook al zullen ze miljoenen mensen bereiken, ze hebben slechts een kunstje onder de knie dat ze vijftien nummers lang proberen uit te buiten. De nummers zijn over het algemeen inwisselbaar. De enige songs die tussen de rest uitspringen zijn de muzikale look-a-like van My Sharona, Decent Days and Nights, en single nummer twee Hounds of Love. Beide singles komen later nog een keer als RadioMix voorbij, en vooral bij deze remixen toont de band waarom de prominenten zo vol lof zijn.p>

Een fijne combinatie

Degene die zich volledig heeft overgegeven aan bands als The 22-20’s, Hot Hot Heat en Maxïmo Park, zal in The Futureheads een nieuwe vriend vinden. Diegene zal ook makkelijk over de dieptepunten First Day en het bijna Montezuma’s Revenge-achtige Danger of het Water heen stappen, en zich gelukkig prijzen met deze fijne combinatie van Powerpop en Arty Farty-liedjes van het Sunderlandse viertal. Dan is het te hopen dat de wind nog een tijdje uit deze hoek waait, want ze zullen het zwaar krijgen om alle pluimen, die ze nu aan de lopende band binnen krijgen, ook echt te verdienen. Tot die tijd: The Futureheads.

Kunst / Expo binnenland

De bedrijfscollectie in het middelpunt van de belangstelling

recensie: Occupying Space

Het lijkt erop dat de museumwereld de bedrijfscollectie tegenwoordig algemeen accepteert als volwaardige kunstverzameling. Ik denk dan aan de tentoonstelling HxBxD, waarbij de Rabobank in het Haags Gemeentemuseum en het naastgelegen GEM/Fotomuseum recent een gedeelte van haar collectie naoorlogse Nederlandse kunst openstelde voor het publiek. Een dergelijke samenwerking is voor beide partijen voordelig: de bedrijfscollectie wordt opgenomen in de kunsthistorische canon en geëxposeerd in een specifiek daarvoor gecreëerde context, terwijl musea de kans wordt geboden werken te exposeren die doorgaans niet openbaar te bezichtigen zijn. Momenteel presenteren Witte de With, TENT en het Nederlands Fotomuseum onder de noemer Occupying Space een overzichtstentoonstelling van de collectie van de Generali Foundation. Deze particuliere stichting bouwt sinds 1988 op initiatief van de Oostenrijkse verzekeringsmaatschappij Generali Group een verzameling internationale beeldende kunst op.

Adjungierte Dislokationen, Valie Export 1973. Foto: Werner Kaligofsky. Sammlung Generali Foundation, Wien.
Adjungierte Dislokationen, Valie Export 1973. Foto: Werner Kaligofsky. Sammlung Generali Foundation, Wien.

Oorspronkelijk stelde de Generali Foundation zich ten doel om de hedendaagse kunst te promoten. Speciale aandacht ging uit naar werk dat zich bevond op het snijvlak van kunst, architectuur en design. Als vertrekpunt werd gekozen voor de kunst van de jaren zestig en zeventig: de hoogtijdagen van de maatschappijkritiek, het tijdperk van de avant-garde en van de conceptuele en performancekunst. Tegenwoordig is de doelstelling uitgebreid met het onderzoeken, bewaren en documenteren van kunstwerken. De verzameling van de Genarali Foundation bevat ongeveer 1700 werken van 160 beeldend kunstenaars. Occupying Space omvat werk van 33 internationale kunstenaars waaronder Dan Graham, Hans Haacke, Andrea Fraser, Martha Rosler, Gordon Matta-Clark, Franz West en Valie Export. De titel van de expositie zou niet alleen refereren aan de fysieke positie die een kunstwerk inneemt, maar ook aan de ‘ruimte als verbindend element’ in de werken van deze kunstenaars. Erg bevredigend is die verklaring niet.

Ambivalentie

Een van de hoogtepunten is Andrea Frasers video-installatie Kunst muss Hangen (2001). Daarin is te zien hoe een dronken Fraser in een museumzaal -wellicht dezelfde ruimte als waar het werk nu wordt geëxposeerd- aan het publiek tekst en uitleg geeft. Tenminste, zo lijkt het. Doch, wie goed oplet, merkt dat er meer aan de hand is. Fraser heeft voor de performance het complete script van een dronkemansspeech van de in 1997 overleden Martin Kippenberger, het enfant terrible van de hedendaagse kunst, uit haar hoofd geleerd. Als toeschouwer sta je in tweestrijd: moet je hiervoor bewondering opbrengen of is er sprake van een slechte grap? Is dit een hommage of brengt Fraser juist Kippenbergers positie als kunstenaar, en daarmee ook haar eigen positie als kunstenaar, ter sprake? Eerder was Kunst muss Hangen in Witte de With te zien als onderdeel van de expositie Life, Once More – reenactment in contemporary art.

Omgevingsonderzoek

Body Press, Dan Graham 1970. Sammlung Generali Foundation, Wien.
Body Press, Dan Graham 1970. Sammlung Generali Foundation, Wien.

Ook het werk van Dan Graham blijkt na al die jaren nog niks aan kracht te hebben ingeboet. In zijn uit 1970 afkomstige installatie Roll zien we hoe Graham met een videocamera in zijn hand door het bos rolt. Het tafereel duurt 23 seconden. Terwijl Graham de omgeving vastlegt, wordt hij gefilmd door een tweede camera. Beide opnames worden tegelijkertijd geprojecteerd. Graham houdt zich in zijn vroege werk vooral bezig met het verkennen van zijn omgeving en van zijn eigen en andermans lichaam. Een werk dat direct op deze thematiek aansluit is Adjungierte Dislokation (1973) van Valie Export. Ook zij gebruikt de camera om haar omgeving in kaart te brengen. Net als bij Graham wordt haar onderzoek op video vastgelegd en worden beide opnames tegelijkertijd geprojecteerd. Ik vraag me af waarom de twee installaties niet in dezelfde ruimte worden geëxposeerd. Waarschijnlijk omdat het werk van Export bar weinig bijdraagt aan Grahams onderzoek.

Confrontatie

Franz West tornt in zijn werk aan de regels die musea hun bezoekers opleggen. Wat bijvoorbeeld te doen als een kunstenaar je expliciet opdraagt zijn werk aan te raken, terwijl het museum dat nou juist verbiedt? Het titelkaartje van Ohne Titel (1989) bevat de volgende aanwijzing:

Ga achter het scherm staan, kleed je uit en leg je kleding op de stoel. Blijf ongeveer 5 minuten in die toestand en gedraag je zoals het je goeddunkt. Spreek, om niet gestoord te worden, eerst met de suppoost af dat hij de andere bezoekers zegt dat dit object bezet is en ze uit de buurt houdt (Franz West).

Maak je geen illusies, Witte de With vermeldt nadrukkelijk dat het niet de bedoeling is dat de bezoeker de aanwijzing opvolgt. West tast hier op een speelse manier de grenzen af. In hoeverre is het publiek bereid zijn aanwijzingen op te volgen? In hoeverre is een museum bereid dat toe te staan? Meent de kunstenaar het serieus of speelt hij een spel? Heeft maatschappijkritiek hier plaats gemaakt voor institutionele kritiek? Wordt de onaantastbaarheid van het kunstwerk betwist? In ieder geval zet het werk aan tot nadenken.

Gebrek aan zeggingskracht

Elke Krystufek liest Otto Weiniger, Elke Krystufek 1993. Foto: Bob Goedewaagen. Nederlands fotomuseum.
Elke Krystufek liest Otto Weiniger, Elke Krystufek 1993. Foto: Bob Goedewaagen. Nederlands fotomuseum.

Uiteindelijk kan je niet anders dan tot de conclusie komen dat het grootste deel van de eigentijdse kunstwerken schril afsteekt bij de kunst uit de jaren zestig en zeventig. Het ontbreekt deze werken aan de speelsheid, zeggingskracht en onderzoeksdrift van weleer. De politieke documentaires van Harun Farocki (over de Corcoran gevangenis in California) en Adrian Piper (over Amerikaans politiegeweld) ontstijgen nergens het niveau van een ordinaire aanklacht tegen de Amerikaanse rechtsstaat, terwijl de fotomontages van Elke Krystufek -een mix van pornofoto’s, foto’s uit een kunstcatalogus en tekstfragmenten- elke inhoud ontberen.

Boeken / Kunstboek

Kleurige verleiders

recensie: All-American Ads 20s // All-American Ads 80s

De Duitse uitgever Benedikt Taschen grossiert de laatste jaren in betaalbare boeken met veelkleurige illustraties. Daarin komen de meest uiteenlopende onderwerpen aan bod: beeldende kunst, design, fotografie, film en zelfs advertenties. Onder redactie van Jim Heimann wordt in de zeer uitgebreide serie All American Ads een overzicht gegeven van de Amerikaanse advertentie door de jaren heen. Van elk decennium worden de hoogtepunten uit de zogenaamde ‘printreclame’ getoond. De laatst verschenen delen hadden de jaren twintig en de jaren tachtig tot onderwerp.

~

In de introductie van All-American Ads 20s maakt design-auteur Steven Heller duidelijk waarom de reclame in de jaren twintig in Amerika zo anders is dan in de rest van de wereld. In de periode voorafgaand aan de crisis maakten de Verenigde Staten een ongekende economische groei door. Er ontstond een groot consumentisme, deels op basis van koop op afbetaling. Om de nieuwe, meer welvarende burgers te overtuigen van hun producten maakten Amerikaanse bedrijven gebruik van voor die tijd geavanceerde reclametechnieken, zoals meerkleurendruk.

Weinig experimenten

Een van de belangrijkste verschillen met Europese reclames is dat er in Amerika veel minder werd geëxperimenteerd met nieuwe kunststromingen als Art Deco en kubisme. De Amerikaanse beeldende kunst tussen de twee wereldoorlogen was veel behoudender dan de Europese, en daar hielden de reclamemakers rekening mee. Resultaat is dat het boek vol staat met vaak wat tamme, zeer realistisch getekende plaatjes. Een aantal advertenties is wel opvallend, maar om andere reden. Zo prijst componist George Gershwin Lucky Strike sigaretten aan, en worden deze ook vaak geassocieerd met sporters. Verder zijn de filmposters nauwelijks als zodanig te herkennen; ze staan veelal vol met biografieën van de auteurs en samenvattingen van de film.

Ingehaald door tv


In de jaren tachtig was er in de Verenigde Staten sprake van een soortgelijk consumentisme als in de jaren twintig. Printadvertenties waren echter niet langer het belangrijkste medium om producten mee aan de man te brengen. Die rol was inmiddels overgenomen door de televisie. Vaak werden advertenties in bladen dan ook gezien als ondersteuning bij tv-reclames. In veel gevallen bestaat de advertentie uit grote lappen tekst en coupons voor het aanvragen van nog meer informatie. Opvallende nieuwe producten zijn de computer en vooral ook de bijbehorende computerspelletjes. Zo zie je in sommige advertenties al de vroege concurrentiestrijd tussen Apple en IBM naar voren komen.

Lullige pitches


~

Een nieuw doel was het creëren van een ‘gevoel’ bij een product en het positioneren van een product in een bepaalde lifestyle. Dit gebeurde door gebruik te maken van filmsterren en beroemde fotomodellen. Esthetisch waren advertenties in de jaren tachtig echter een ondergeschoven kindje. Lelijke foto’s, slecht grafisch ontwerp en lullige slagzinnen (pitches) waren aan de orde van de dag. Er zijn maar een paar memorabele advertenties en advertentiereeksen, zoals die van kledingmerk Benneton, Absolut wodka (dat zich associeerde met kunstenaars als Keith Haring) en Calvin Klein, die de ‘bobbel in de broek’ introduceerde in de reclame. Een simpele, maar effectieve advertentie van Maxwell-tapes is wel een van de beste die gemaakt is in deze periode.

Beeldenovervloed

De All-American Ads-serie vormt een gigantische bron van advertenties. Ieder boek bevat een overvloed aan gedrukte reclame voor zeer uiteenlopende producten. Hoewel de introducties van de boeken leuk geschreven zijn en ook de betreffende periodes verhelderen, geven ze lang niet genoeg informatie. De bijschriften bij de advertenties missen ook iets essentieels, namelijk de naam van de ontwerper of het reclamebureau. Hierdoor blijven het toch heel anonieme ontwerpen die hier zijn verzameld. Ook zijn niet alle delen zijn even interessant. Hoewel het deel over de jaren tachtig veel nostalgische gevoelens op zal roepen, is het deel over de jaren twintig visueel veel leuker. Een nadeel is verder dat je voor een compleet beeld van de eeuw wel heel veel boeken zal moeten aanschaffen. Maar dan heb je meteen een plank gevuld met heel veel kijkplezier.

Jim Heimann (red.) – All-American Ads 20s . Uitgeverij Taschen (import via Librero) . 640 pagina’s, gekartonneerd . € 29,99 . isbn 3822825115

Jim Heimann (red.) – All-American Ads 80s . Uitgeverij Taschen (import via Librero). 608 pagina’s, gekartonneerd . € 29,99 . isbn 3822838330

Muziek / Achtergrond
special: Haldern Pop 2005

Berichten uit de modder

Kenmerkten de vorige twee edities van Haldern Pop zich door een extreme hitte, dit jaar was het een drekzooi. Met een nog betere line-up dan vorig jaar verkocht Haldern al enkele maanden voor het festival uit. De sfeer was weer prima, hoewel er eigenlijk te veel mensen waren. Er waren berichten van een massale vechtpartij op de laatste avond en er werd gemoshed tijdens Franz Ferdinand. Een verslag uit de modder van Haldern.

Stijn
Stijn

Net als vorig jaar waren er op de donderdagavond al enkele concerten in de Spiegeltent buiten het festivalterrein. De laatste act van de avond was de Vlaamse krullebol Stijn. Het was een prima set, maar het publiek moest zichtbaar wennen aan electro/discobeats, live-sampling en vocoderzang op Haldern. Stijn deed een paar regels Watskeburt?! en kreeg een groot deel van het publiek mee, dat geil meehupste op de beats van Sexjunkie.

Vrijdag

Op vrijdag werd het hoofdpodium geopend door Millionaire. Het album Paradisiac is net uit en dus hoorden we voornamelijk nieuw materiaal. Er werd vanaf het begin stevig doorgerockt. Tim van Hamel, met bescheiden afro, was aardig op dreef en de hardste band van Haldern 2005 zorgde ervoor dat iedereen goed wakker was. Voor zover dat al niet zo was door het aanhoudend gemiezer deze middag. Aangezien Ocean Color Scene daags voor het festival afzegde, konden we lachen om de songs van vervanger Art Brut. Zanger Eddie Argos kan amper zingen, en zegt daarom maar veel van zijn teksten op. De verder weinig verheffende britpopliedjes worden veel leuker door teksten als die van Emily Kane:

Other girls went and other girls came. I can’t get over my old flame. I’m still in love with Emily Kane […] I don’t even know where she lives, I’ve not seen her in 10 years…9 months, 3 weeks, 4 days, 6 hours, 13 minutes, 5 seconds.

Kaiser Chiefs
Kaiser Chiefs

De set van The Robocop Kraus viel nogal tegen. Ik hoopte op materiaal dat richting electrorock ging, zoals een paar jaar geleden. Nu klonk het meer zoals momenteel bijna alle hippe wave-bandjes klinken, en ook de maatpakken waren weinig origineel. De Kaiser Chiefs stonden verassend vroeg op het programma. In mijn lullige knalgele poncho kon ik zien hoe deze band de verwachtingen moeiteloos waarmaakte. Het publiek ging uit zijn dak op de drie recente grote hits van deze band uit Leeds. De toon werd meteen gezet met opener Everyday I love you less and less waarna het publiek de toen nog intacte bodem tot modder stampte. Aan het eind van de set begonnen de nummers wel wat op elkaar te lijken.

Franz Ferdinand
Franz Ferdinand

Het grote wachten deze dag was natuurlijk op headliner Franz Ferdinand. De band waar ongetwijfeld de meeste Haldern bezoekers voor waren gekomen zou namelijk wel eens nieuwe nummers kunnen gaan testen op dit toch kleine festival. Wel, er werden vier nieuwe songs gespeeld, ingedekt door de grote hits van het debuut. Ik moet zeggen dat vooral de eerste twee nieuwe me nu overtuigden. Maar ja, als men nieuwe songs tussen Matinee en Take me out speelt is het wel logisch dat ze nog niet echt beklijven. De avond werd afgesloten door respectievelijk Zita Swoon en British Sea Power in de spiegeltent. De band rond Stef Kamil Carlens speelde al eerder op Haldern en hun laatste cd is bovendien in Duitsland uitgekomen via Haldern Pop Recordings. Logisch dus dat er een enorme rij stond voor de tent. Maar vol=vol, dus wie binnen was had mazzel en ging mooi niet meer naar buiten. In de tent was het lekker warm en buiten koud en nat. Er lagen wel tien mensen te pitten tijdens de prima set van de Belgen. Men stond niet op het podium maar middenin de tent, waaromheen iedereen was gaan zitten. De veelkoppige band gaf met veel enthousiasme een jazzy optreden. Hun laatste nummer,Song for a dead singer (over Jeff Buckley), klonk in deze setting prachtig. Afsluiter British Sea Power maakte vooral ruzie met de geluidsman tijdens hun show. Zanger Yan kon zichzelf niet horen en reageerde dat uiteindelijk af door in de lampen te gaan hangen, waarna de bassist op de PA klom. Op het podium stonden de verklede meegereisde fans van The 3rd Batallion. Een fan danste in het rond met een plûche paardenkop op zijn hoofd. Al met al een gedenkwaardig optreden dat helemaal niet slecht begon en bizar eindigde.

The Coral
The Coral

Zaterdag

Doordat The Magic Numbers verlaat waren, werden zij verplaatst naar de tent, terwijl tegelijkertijd The Coral het hoofdpodium bespeelde. Eerstgenoemden speelde een prima set. De band rond bebaarde zanger Romeo en zijn zuster Michelle was erg blij dat mensen hun hippieliedjes kenden, maar het was mij allemaal iets te leuk en vrolijk. Alsof je naar de hippie-ouders van Kings of Leon zit te kijken. Bovendien wilde ik The Coral ook zien, dus na de sterke single Forever Lost lieten we de tent achter ons. De Liverpudlians op het hoofdpodium voldeden aan de verwachtingen. Deze band brengt bijna elke jaar een nieuwe plaat uit, en dat is te horen. Verschillende soorten songs komen voorbij, waaronder het fantastische Dreaming of you. Leuke achtergrondkoortjes en een prominent aanwezig orgeltje maakten dit optreden compleet.

Tocotronic
Tocotronic

Van de reünie van The House of Love werd vooraf veel verwacht. Helaas waren de bandleden, en vooral de zanger, niet echt op dreef. Er werd ronduit beroerd gezongen en ook de gespeelde nummers boeiden (te) weinig. De hoogtepunten van de tweede, qua optredens minder toffe dag volgden pas later op de avond. Tijdens het invallen van de duisternis speelden de Duitse veteranen van Tocotronic. Men kwam wat langzaam op gang, maar vanaf het derde nummer ging zanger Dirk von Lowtzow wat harder zingen en werd het geluid beter. Tegen het einde van het concert steeg de band tot grote hoogten. In de toegift speelde men twee songs van het voorlaatste album, Hi Freaks en Neues vom Trickster. Een opvallende zet, ik had eerder wat oudere hits (bv. Freiburg) verwacht. Toch was Tocotronic een van de hoogtepunten van het festival.

Polyphonic Spree
Polyphonic Spree

Een ander hoogtepunt was het glorieuze optreden van afsluiter The Polyphonic Spree. Met wel twintig wild enthousiaste mannen en vrouwen in jurken op het podium, kon het publiek niet achterblijven en uiteindelijk stonden velen mee te dansen met fantastisch nummers als Hold me now en It’s the sun. Er is zoveel te zien op het podium, van een groot achtergrond koor, tot een blazerssectie en zelfs een teremin. De ondergrond was al voor het optreden totaal onbegaanbaar, maar erna kwam je bijna in de blubber klem te zitten.

De twee aflsluitende zangeressen in de spiegeltent, Emiliana Torrini en Francoiz Breut, waren daarna niet echt meer aan me besteed. De eerste klinkt als Björk die een akoestische set zingt. De IJslandse had veel last van praters in de tent, die daar waarschijnlijk om dezelfde redenen als op de eerste avond waren blijven hangen. Het was erg warm in de tent, en wederom lagen overal mensen te pitten. Ongetwijfeld is dit op plaat prachtig, maar het concert was saai. De tweede zangeres Francoiz Breut had al bij aanvang last van dezelfde problemen. Bovendien sloeg ook de vermoeidheid en de hitte in de tent toe bij ondergetekende.

Haldern 2005 kende weinig verassingen. Grotere bands als Kaiser Chiefs en Franz Ferdinand deden wat van ze werd verwacht. Volgend jaar valt er vast wel weer iets meer te ontdekken op Haldern. Hopelijk komen er dan ook een paar duizend mensen minder naar Rees-Haldern am Niederrhein.

Muziek / Achtergrond
special: Haldern Pop 2005

Fotoreportage Haldern

Van het opzwepende optreden van Stijn tot aan de enthousiaste jurkenmassa van The Polyphonic Spree: onze fotograaf was er bij. Richard Sottong trotseerde de regen, modder en kou van Haldern Pop 2005, om met mooie plaatjes weer thuis te komen.

Stijn
Stijn
Millionaire
Millionaire
Art Brut
Art Brut
The Robocop Kraus
The Robocop Kraus
Kaiser Chiefs
Kaiser Chiefs
Franz Ferdinand
Franz Ferdinand
Zita Swoon
Zita Swoon
British Seapower
British Seapower
The Coral
The Coral
Tocotronic
Tocotronic
The Polyphonic Spree
The Polyphonic Spree
Film / Films

Winnen is belangrijk

recensie: Friday Night Lights

.

~

Het is 1988 en het armoedige stadje Odessa maakt zich op voor de jaarlijkse football-kampioenschappen. Coach Gary Gaines (Billy Bob Thornton) heeft de taak om van het plaatselijke team de beste footballploeg van Texas te maken. Er staat voor zijn jeugdige pupillen nogal wat op het spel, want deze jongens van amper achttien jaar moeten in de state championship laten zien wat ze in huis hebben. Het winnen van de finale biedt een kans op een sportbeurs aan een van de universiteiten. Verlies zal voor velen echter het einde van hun footballcarrière betekenen, en het begin van een onbeduidend leven in het kansarme Odessa.

Druk

Regisseur Berg (ook van Very Bad Things) weet treffend te verbeelden hoe belangrijk het sportevenement is voor de gemeenschap. Alles draait om football in Odessa, elke vrijdagavond zit het stadion bomvol. De coach en de spelers zijn gedurende het football-seizoen de helden van de stad, maar worden tegelijkertijd onder enorme druk gezet. Zo ziet de sterspeler van het team na een blessure zijn loopbaan instorten. Ondertussen heeft een van zijn teamgenoten ruzie met zijn fanatieke vader vanwege slechte prestaties op het veld, en wil de aanvoerder van de ploeg tussen de wedstrijden door zo veel mogelijk bij zijn zieke moeder zijn. Toch blijft iedereen in de stad steeds het uiterste van de spelers verwachten.

Zonde

Al deze ontwikkelingen hadden een mooie gelaagde film op kunnen leveren, maar Berg brengt het niet tot een goed einde. De karakters zijn interessant en aanvankelijk veelbelovend, maar blijven ééndimensionaal omdat de regisseur zich geen raad weet met al zijn verhaallijnen. Plotgaten en onbeantwoorde vragen zijn het gevolg. Erger is dat de acteurs in deze film ondergeschikt worden gemaakt aan het verhaal. En dat is, met het mooie, bescheiden acteerwerk van Thornton en het boeiende spel van de jongere acteurs, wel heel erg zonde.

Friday Night Lights had veel meer kunnen zijn dan wat Berg ervan gemaakt heeft. Toch heeft hij –wellicht onbedoeld– een film afgeleverd die ook voor kijkers buiten de VS interessant is. Niet zozeer vanwege het verhaal of het onderwerp, maar meer vanwege de manier waarop de Amerikaanse opvattingen over geluk en succes in beeld worden gebracht. “Winnen is niet belangrijk,” zegt Gaines op een gegeven moment tegen zijn ploeg. Dit terwijl de hele film uitdraagt dat winnen juist wél belangrijk wordt gevonden. Wie niet wint, is niet succesvol, lijkt de boodschap. Zo zegt de film uiteindelijk niet zo veel over football, maar des te meer over de prestatiegerichte Amerikaanse maatschappij.

Boeken / Fictie

Een lapzwans op een onbewoonbaar eiland

recensie: Maarten Troost - Het sexleven van kannibalen: Leven op een onbewoonbaar eiland

Het sexleven van kannibalen van Maarten Troost is, in zijn eigen woorden, ‘een vermakelijk, autobiografisch getint reis- en avonturenboek’. Op ontluisterende wijze vertelt Troost de lotgevallen van een jong, hoogopgeleid Amerikaans stel dat vertrekt naar het eiland Tarawa, gelegen in de republiek Kiribati in de Stille Zuidzee.

~

Met zijn echtgenote Sylvia reisde Maarten Troost naar het afgelegen eiland Tarawa, alwaar Sylvia zich bezig zou gaan houden met ontwikkelingswerk, terwijl hijzelf zijn eerste roman zou schrijven. Bij vertrek zijn ze er allebei van overtuigd dat dit eiland het paradijs op aarde moet zijn: palmbomen, hagelwitte stranden en een strakblauwe hemel, en de uitgestrekte oceaan in hun achtertuin:

Ontelbare palmbomen voegden de kronkellijnen van het atol. Wolken met een groene kiel dreven boven de lagune. Ik besefte dat dit het ware blauw was, het onvervalste groen, het wezenlijke geel, en dat ik tot op dit moment nooit iets anders had gezien dan fletse aftreksels.

Paradijs?

Al snel blijkt dat er het een en ander af te dingen valt op die paradijselijkheid. De rauwe werkelijkheid van het leven op een eiland in de Pacifische Oceaan is verre van sprookjesachtig. De hitte is er ondraaglijk, water is er schaars, de vissen zijn veelal vergiftigd en de bodem is nagenoeg onvruchtbaar en sterk vervuild. Het door de incompetente regering geïmporteerde corned beef is nauwelijks een welkome aanvulling te noemen op het karige menu. Bier wordt al snel een belangrijke bron van calorieën met als bijkomend voordeel dat je het – in tegenstelling tot het water – niet eerst twee uur hoeft te koken.

De bewoners van Tarawa blijven goeddeels verstoken van informatie over de rest van de planeet: er is geen internet, geen tv en nauwelijks radio. De lokale radiozender, radio Kiribati , draait slechts de Macarena, en het ene uurtje Radio Australia per dag informeert nauwelijks over iets anders dan kangoeroes en dingo’s in nationaal park Wagga wagga. Tot overmaat van ramp zijn ook de manieren om van het eiland af te komen nogal gering. Verstoken van nieuws en afgesneden van de rest van de wereld zijn de eilanden een vergeten stukje aarde. Dat blijkt vooral ook uit de manier waarop grootmachten met dit soort eilandrijkjes omgaan: ze zijn een speelbal van landen als de VS en China, die naar believen atoomproeven doen en de territoriale wateren zonder scrupules leegvissen.

Schoolkrant

Troost vertelt dit verhaal op buitengewoon humoristische wijze, al ligt de humor er soms wat al te dik bovenop. De auteur heeft een bij vlagen wat schoolkrantachtige stijl met lange zinnen, die voorzien zijn van veel bijzinnen, ‘moeilijke woorden’ en bijzaken.

Laat ik vooropstellen dat ik geen enkele goede reden kon aanvoeren om naar Tarawa te trekken. Er stak niets Quaker-, Thoreau- of Gaugainachtigs achter om de westerse beschaving achter te laten, die ik overigens voor het grootste deel hoog heb zitten, vooral zoals ze zich in bepaalde gebieden van Italië manifesteert.

Aanvankelijk roept dit het beeld op van de puber die wel zijn kennis wil etaleren maar er niet in slaagt structuur in zijn tekst aan te brengen. Na verloop van tijd raakt de lezer er echter aan gewend dat dit de manier is waarop Troost informatie aan de man brengt. Informatie, die over het algemeen ook werkelijk interessant en relevant is. De zijpaden hebben een doel en doen de gaten in de structuur regelmatig vergeten. Alleen bij de uitweidingen over zijn Nederlandse familie en zijn eigen eerdere reizen blijft de irritatie af en toe opduiken.

Lamlendigheid

Troosts zijsporen over zijn afkomst en bereisdheid irriteren vooral omdat ze feitelijk nauwelijks iets bijdragen aan het verhaal. Wat het eiland met Maarten doet en hoe het leven er in dergelijke vergeten, afgelegen hoeken van deze planeet uitziet, zijn belangrijke thema’s in het boek. Dit past binnen het genre van ‘reis- en avonturenboeken’, waarin de hoofdpersoon aan het eind van de rit een stukje wijzer is geworden. Maarten is een lapzwans die het liefst zo weinig mogelijk verantwoordelijkheden op zich neemt. Omdat op Tarawa bitter weinig te doen blijkt buiten surfen, het huishouden en het staren naar de knipperende cursor in zijn tekstverwerkingsprogramma, verandert dit enigszins. Door de lamlendigheid van Tarawa raakt hij zijn eigen landerigheid voor een deel kwijt. Hij ziet zichzelf in de spiegel van het zich immer herhalende eilandleven en weet na dit inzicht het boek te schrijven dat eerder maar niet wilde ontstaan.

Kunst / Expo binnenland

Altijd jezelf

recensie: Project Rotterdam

Zo zien ze het graag in de Maasstad: in de bijdrage van Olga Russel aan Project Rotterdam worden expliciet de voordelen van de stad in beeld gebracht. Russel, stedebouwkundige, toont in een video de levendige rijkdom van haar volkse straat in Rotterdam Zuid, afgezet tegen de geordende doodsheid van een Vinexwijk in Zoetermeer. Ze is daarmee een spekkie naar
het bekkie van Project Rotterdam.

Videostill van de film Vinexit, Olga Russel
Videostill van de film Vinexit, Olga Russel

Olga Russel was zelf als ontwerper verbonden aan de ontwikkeling van de Zoetermeerse wijk. In de video zet ze uiteen wat een frustrerende ervaring dat is geweest. Ze brengt ook een bezoek aan de wijk; bewust op zaterdag, om ter plekke te ondervinden dat er ook op een vrije dag geen mens buiten te bekennen valt. De ordening is doorgeschoten, zo betoogt ze. Ze bezoekt zelfs de ongeorganiseerde kunstenaarsenclave Ruigoord, om in beeld te brengen hoe het wel zou kunnen. Daarmee zet ze de zaak onnodig op scherp – in het losbandige geklieder en geklootviool van Ruigoord zal geen mens nog een ideale leefvorm onderscheiden. Ook gaat Russel er te gemakkelijk van uit dat een geordende, uniforme, aangeharkte wijk noodzakelijk leidt tot geordende, uniforme, aangeharkte en dus saaie leefvormen. Zal ze echt niet weten dat achter de gevels van de wijk de gekste hobby’s schuilen? De meest ongelooflijke fantasieën? Bittere teleurstellingen? Echte mensenlevens kortom? Allicht niet. En daarom gaat Olga de straat op in Rotterdam Zuid, waar de echte mensenlevens je van alle kanten tegemoet stralen. Een gesprekje met een buurtbewoner illustreert dat nog eens. Zonder mensen stelt het niks voor. Mensen horen op straat, zo is de moraal. Want ze hebben elkaar nodig. De criminaliteitscijfers van Zuid bevestigen sinds jaar en dag die boodschap.

06-nummers

Onderdeel van de tentoonstelling Project Rotterdam is de mogelijkheid de deelnemende kunstenaars te bellen op een speciaal 06-nummer. Wie belt, hoort een kunstenaar praten over zijn relatie met Rotterdam. Olga Russel vertelt dat ze onlangs zou kunnen verhuizen naar Rotterdam Noord. Maar inmiddels is ze te verknocht aan Zuid om dat zelfs nog maar te overwegen: “Zit ik daar in zo’n klein huisje in Rotterdam Noord”. Ze vertelt ook dat het wat haar betreft geen optie is om zondermeer hele blokken tegen de vlakte te gooien, zoals in Zuid op grote schaal gebeurt. Ze bepleit, een fascinerende gedachte, stedenbouwkundige acupunctuur. Daarnaast verzet ze zich tegen het zogeheten ‘Arthotel’ in Rotterdam Zuid – een farce, aldus Russel, omdat het om een duur hotel gaat waar men voor langere tijd een kamer kan huren, als ware het een appartement. Met kunst heeft het geen bal te maken. Olga Russel vraagt zich af waarom het geen onderdak biedt aan echte kunstenaars, om zo Zuid daadwerkelijk met artistieke Schwung te verlevendigen. Tot zover deze 06-boodschap van Olga.

Staalkaart

De tentoonstelling Project Rotterdam is opgezet om een staalkaart te bieden van hedendaagse kunstenaars uit Rotterdam. Sjarel Ex, de nieuwe directeur van museum Boijmans van Beuningen, vraagt zich in het voorwoord af of er sprake is van een specifieke Rotterdamse kwaliteit. “Project Rotterdam”, zo schrijft Ex, “heeft zich tot een tentoonstelling geëvolueerd met werk van kunstenaars en ontwerpers die zich op een specifieke manier tot de stad verhouden en die de stad zelf als motief gebruiken”. Zou het echt? Is dat niet altijd waar? Verhoudt niet iedereen zich op een specifieke manier tot de stad? Omdat we nu eenmaal in Noord wonen, en niet op Zuid? Omdat we nu eenmaal driemaal linksaf en eenmaal rechtsaf gaan, om bij de supermarkt te komen? Hoe dan ook, bij Project Rotterdam, waarop ook kunstenaars vertegenwoordigd zijn die allang niet meer in de stad werken, is het voor het overgrote deel tevergeefs zoeken naar een expliciete relatie met de stad. Die kwestie wordt listig ondervangen met de 06-gimmick, waarop men zich uitspreekt over die relatie, maar dat is het dan ook.

Foto: Ari Versluis en Ellie Uyttenbroek
Foto: Ari Versluis en Ellie Uyttenbroek

Blijft over: enkele werken waarin de relatie met Rotterdam er duimendik bovenop ligt. Behalve bij Russel is dat ook expliciet het geval bij de portretfotografie van Ellie Uytenbroek en Ari Versluis, die voor de Hema een verscheidenheid aan Rotterdammers op de foto hebben gezet. Die campagne had als titel Altijd jezelf. De catalogus voegt daar nog aan toe: “Altijd jezelf, altijd doe maar normaal, altijd Rotterdammer.” Wie dergelijke ronkende beweringen leest, neergeschreven door curator Thimo te Duits, ziet maar een ding bevestigd: Rotterdam is door zichzelf geobsedeerd. Bij boekhandel Donner is de sectie Rotterdamse boeken zowat de grootste. Geen stad in Nederland is zo geestdriftig bezig zichzelf te definiëren. De gemeente is een grootse campagne begonnen onder het motto ‘Rotterdam durft’ – maar het verschil met ‘Rotterdam bluft’ blijkt steeds vaker flinterdun. Sinds de politieke machtswisseling ten tijde van Fortuyn zijn mondaine ambities ingeruild voor de wens een ordentelijke wereld te scheppen rondom de dorpspomp. Dat laat overal zo zijn sporen na, ook in de beeldende kunst. Geen cliché wordt geschuwd als het erom gaat het aloude beeld van de Rotterdammer te bevestigen: een noeste, praktische ingestelde arbeider, die onder alle omstandigheden ‘zichzelf’ durft te zijn.

Niets te klagen

Project Rotterdam laat werk zien van ruim veertig kunstenaars. Het is een enerverende zap-tentoonstelling geworden. Over de diversiteit en dynamiek valt niets te klagen. Het wordt echter een schoolse, belerende toestand zo gauw de tentoonstelling in de pas loopt met de belofte om kunst te tonen die expliciet een relatie heeft met Rotterdam. Dat leidt tot stompzinnige uitspraken over stadsbewoners die altijd ‘zichzelf’ zouden zijn; tot een grote (Mathenesser) zaal die is dichtgeplakt met reclamemateriaal voor rookworst en andere alledaagse behoeften; en tot een video waarin grootstedelijke problematiek wordt gesimplificeerd met inkoppertjes voor open doel. Het zijn minpunten die de grote, vitale tentoonstelling doen raken aan dorpse kneuterigheid. Maar dat mag geen wonder heten, in de stad waar de drang tot overzichtelijkheid en hapklare brokken sinds enkele jaren ongebreideld woekert. Feit is dat meeste kunstenaars, ook de hier besproken gevallen, de wereld van de dorpspomp allang achter zich hebben gelaten. Hun werk straalt dat ook uit. De begeleidende inbedding van Project Rotterdam (“het lijkt wel of creatief Rotterdam nooit slaapt”, nog zo’n borstkloppende oneliner) doet dat niet. Die bluft.